Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Grof wild in Vlaanderen.HIER LIGGEN WOLFIJZERS EN SCHIETGEWEEREN. Het gebeurt nog wel dat men, in het heester rond een ten uitkant liggend landgoed, of in de nabijheid van een hennenkweekerij, een bordje met bovenstaand waarschuwend opschrift aan een boom of aan een staak vastgespijkerd ziet. De wolven, te wier intentie het onheilzame tuig onder de struiken wordt neergelegd, (als het er ligt!), zijn er tweevoetige: boeven en stroopers die op deze manier vriendelijk worden verzocht van het erf te blijven. Maar de echte Izegrim, de oer-bestemmeling van bedoelde moorddadige ijzers en geweeren, heeft sedert ruimen tijd Vlaanderen verlaten. Uit onze streek is zijn ras verdreven, voor zoover het er niet uitgeroeid werd. Anders schijnen de wolven hier nogal erg huis te hebben gehouden. ‘Onder Keizer Karel de Groote’ aldus heeft A. Duclos verhaald in Rond den Heerd, Boekdeel IX, ‘waren de wolven in Belgie en in Vrankrijk zoo menigvuldig dat het een ware plage was voor de landbouwers. In een capitularium ofte capitelboek van 813 gebood de Keizer twee wolvenjagers in ieder distrikt te onderhouden om de inwoonders te bevrijden en 't land van die vreters wat te zuiveren’. Despars, in zijn Cronycke van den Lande ende Graefscepe van Vlaendere, vertelt (ad annum 845) als volgt: ‘Ende twee jaer daer naer zo wasser al Vranckerycke duere zulck een famine dat daer veel schamele lieden van honghere storven! Ende boven dien, zo wierter ooc een groote menichte van de wulven verslint’. Maar als men het getuigenis van Sanderus in zijn Flandria Illustrata wil aannemen, dan had in zijn tijd ‘Vlaanderen aan wild mede geen gebrek. Men vindt er Harten, Wilde Zwijnen, Hazen, Konijnen, Bijen en allerhande Gevogelte en Piuimgedierte’. Zijn hier de ‘wulven’ in de opsomming vergeten? | |
[pagina 110]
| |
Wij hebben eens vluchtig nagegaan, aan de hand van de in het Staatsarchief te Brugge bewaarde Rekeningen van het Brugsche Vrije, wat er in deze bescheiden te vernemen is over de vroegere aanwezigheid van grof wild in Vlaanderen. Van af het dienstjaar 1397-1398 komt er in die Rekeningen telkens een vast hoofdstuk voor ter verantwoording van de sommen jaarlijks besteed aan het uitbetalen van premiën voor het dooden van wolvenGa naar voetnoot(1). Meestal luidt de titel van bewust hoofdstuk nagenoeg als volgt: ‘Dit zijn costen van wulven die ghevanghen zijn sichtent der laetster rekeninghe ende es gheordonneirdt dat men gheven sal van eenre wulvinne 3 lb. van eenen ouden wulf 40 s. van eenen jaghenden (of loopenden) wulf 20 s. ende van eenen jonghen welpkinne 10 s. par.’. Verder wordt dan aangegeven waar de wolven werden gevangen, door wie, tot welke der bovenvermelde categorieën de dieren behoorden, en hoeveel er als premie werd betaald in ieder afzonderlijk geval. Het totale bedrag der premiën, geboekt in een twaalftal rekeningen tusschen de jaren 1397 en 1418, beloopt ruim 640 ponden parisis. Daarvoor werden er 478 wolven naar de eeuwigheid gestuurd. Nesten met vier, vijf tot acht ‘jonghen welpkinne’ ineens, worden uitgemoord. De gemeenten waar dit snoode gebroed werd verdelgd zijn, naar orde der hoeveelheid gedoode wolven gedurende gezegde tijdruimte, de volgende: Aartrijke (53), Maldegem (33), Zedelgem (32), Zarren (22), St. Laureins (23), Ichtegem (19), Beernem (19), Lichtervelde (18), Ruddervoorde (15), Oedelem (15). Dan volgen, met meer dan 10: Varsenare, Loppem, Eesen, Aardenburg, Breadene, Heist; en met minder dan 10: | |
[pagina 111]
| |
Moerkerke, Dudzele, Wenduine, Woumen, Zande, Slijpe, Merkem, Oostkamp, Gits, Jabbeke, Meetkerke, Koolkerke, Lapscheure, St Andries (Straten), enz. Dit kleine statistisch overzicht geeft een denkbeeld van de menigvuldigheid van Izegrims neven en nichten in onze gewesten, en getuigt er van dat de wolven tot bij en rond Brugge doorgedrongen waren. De overheid was dan ook op de vernieling van deze lastige gasten gesteld, en beloonde mild de koene jagers ‘volghende den statuten ende ordonnancien van ouden tyden hierup ghemaect ende onderhouden’. Maar de buit moest eerst vertoond worden, opdat die van de wet in hunme boekhouding zouden kunnen ‘affermeren... ghesien hebbende teekin vanden zelven wulfven by den welchen hem bleken es dat die ghevanghen hebben gheweest.’ *** Hoe legden de jagers het aan boord om de wolven te vangen? Zij bedienden zich alleszins, onder meer, van netten. Immers in de rekening over het jaar 1538 staat te lezen dat ‘Pauwels Durync, clerc criminal,... den 26n in Meye gheweest en by laste van Mynheeren van den college an mijnheere van Maldeghem wesende te Maldeghem omme van hem te ghecrighene zyn gaerine daermede men wulfven vanet.’ Werden zij ook in wolfijzers of klemmen gelokt, en daarna levend verbrand? Meermalen toch wordt er gerept van wolven die ‘ghevanghen ende gheroost’ werden. Alzoo b.v. in de rekening van 1496-1497: ‘Betaelt aen Gillis Scaephooft van vier jonghe wulven by hem gebracht ende gheroost te Ruddervoorde’. Roosten bij Kiliaen = torrere, torrefacere, assare. Het Groot Woordenb. der Nederl. Taal van de Vries en Te Winkel, geeft als beteekenis voor roosten o.m.: in het vuur lavend verbranden. Later werden de wolven geschoten. Een behendige jager krijgt, in 1601, twee ponden grooten ‘van eenen ouden wulf, by hem geschoten by Pitkens te Ghistele ende ghelevert in 't landhuus van den Vryen’. | |
[pagina 112]
| |
Soms werden er, van ambtswege, algemeene jachten ingericht, met het doel onder de talrijk geworden wolvenbevolking een flinke slachting uit te voeren. In de rekening van 1643 staat er een uitgave geboekt van 2348 lb. 12 s., tot het bekostigen eener algemeene wolvenjacht in de bosschen van Houthulst. De rekening over het jaar 1645 bevat een post van 1138 lb. 2 s. voor de wolvenjacht in de duinen van Camerlinckx-Ambacht. In 1652 werden er 507 lb. 16 s. besteed aan de wolvenjacht welke den 18n April van dit jaar in de streek van Snellegem gehouden werd. Tegen het einde der 17e eeuw schijnen de wolven in onze streken zeldzamer geworden te zijn. In ieder geval verminderde het in de rekeningen ingeschreven bedrag der premiën, wegens het dooden van wolven uitbetaald. Een vaste premie van 23 lb. ‘voor wulven’ wordt, jaren achtereen, aan de dienaars van den burgmeester van 't Vrije verleend, maar er wordt al minder en minder melding gemaakt van werkelijke vangsten. Af en toe brengen de jachtwachters van de uitgestrekte bosschen nog een ‘ouden wulf’ of een paar welpen. Zoo ontving, luidens de rekening van 1691-1692, Cornelius De Scheemaekre, boschwachter te Wijnendale, om drie jonge wolven te hebben aangebracht, een belooning van 108 ponden, terwijl er aan Jan Ciaerhout die te Torhout, dicht bij het kasteel van Wijnendale een wolvenjong had gevangen, een premie van 30 pond werd geschonken. In 1693-1694 zijn het de hoofdmannen van Snellegem en van St. Andries die een premie van 306 pond trekken omdat zij drie wolvenwelpen hadden gebracht. In 1721-1722 is de hoofdman van Ettelgem onder de begunstigde premieontvangers. *** Buiten de wolven maakten nog andere wilde dieren onze gewesten onveilig of berokkenden vele schade aan de landbouwers. Bewijzen dat er hier beren gewoond hebben liggen niet voor de hand. Wel is er een diploma van 't jaar | |
[pagina 113]
| |
943, waardoor Keizer Otto de berenjacht verbiedt. Maar daaruit mag allerminst besloten worden dat er van die beren in Vlaanderen schuilden. Wilde zwijnen echter waren er gewoon. ‘Mynheeren van der Maerwede, Pieter Desprez, Meester Jan Hanneton, burgmeesters, ende mynheere van Watervliet, van dat zy 't maendachs ende tdicendachs den eersten ende tweesten daghen van Meye ao XCVII te Brugghe vergadert waren ende ghinghen metten anderen leden van Vlaendren by mynen heere van Nassau... vervolchden ooc an mynen geduchten heere omme provisie thebbene van te moghen jaghene wilde verkins die de suppoosten ende vrylaeten grote scade deden’ (Rek. 1496-1497, fo 46, vo). ‘Adriaen Brunsch, burchmeester ende Pieter van Maldeghem, van dat zy tsondaechs den XXIIsten dach van de voorn, maend (October 1497) trocken by ordonnancie vander wet t'Eeclo by mynen heere den upperjagher Maesmuester omme an hem te versouckene ende biddene dat hy wilde commen jaghen in 't land van den Vryen de wilde verkins ende quamen met hem in 't Oostvrye ende presenteerden hem van slandsweghe drie zesters wyns ten fine dat hi te bet gheneghen zoude wesen den suppoosten te verlossene vanden voorn, wilden verkins’ (Rek. 1497-1498, fo 41, ro) In 1508 wordt er opnieuw uitgezien naar maatregelen tegen de wilde zwijnen. De burgemeesters ‘solliciteerden ende versochten an mer voors. ghenadigher vrauwen van Savoyen provisie jeghens de wilde verkins ende andere wilde beesten die tland ende vruchten van den vryen minerden’. (Rek. 1507-1508 fo 42, vo). Wat er onder de woorden ‘andere wilde beesten’ al moet verstaan worden, is uit de door ons ingeziene oorkonden niet nader op te maken. In de rekening voer 1397-1398 is er sprake van ‘roode beesten’ waarmede de vossen kunnen bedoeld worden, maar welke termen, in een meer algemeene beteekenis, een vertaling van ‘bêtes fauves’ kunnen zijn.: ‘Item | |
[pagina 114]
| |
ghegheven den prochien enden ambochten gheleghen omtrent Outhulst om de roode beesten te helpene beslaten bin den voors. bussche ter beden ende ten versoucke van Mr Colaerd vander Clite, Min Heeren den Souverein balliu van Vlaenderen ende Willem Slyp, 500 p. par.’. Maar ‘rood-wild’ beteekent ook, in de jagerstaal: herten, reeën, zoodat Sanderus toch gelijk zou hebben waar hij, bij het wild in Vlaanderen aanwezig, de herten vernoemt. Eenmaal althans is er spoor van een hert, namelijk in de rekening over het jaar 1600-1601, wanneer er 15 pond betaald werd aan ‘doos De Smet, waghenare, over de helft van het voeren van eenen groeten hert ghevanghen in de vesten der stede van Brugghe in Sporcle XVIe een, deselve ghezonden naer Brussele an heurl. hoocheden’. De verschijning van een hert lijkt dus wel een zeldzaamheid geweest te zijn op dit tijdstip. J.C. |
|