Biekorf. Jaargang 37(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Mijns broerkes afsterven 'k Herinner mij nog goed - het is zóó lang geleden - mijns broêrkes sterfdag... 'k Was de kamer ingetreden waar 't leed, waar 't stierf dáár pas... Zijn lijk was reeds beneên en 'k hoorde 't ver geluid van moeders snikgeween. De ziekenkamer leek een nestjen in mijne oogen, nog warme van het vogelken dat, heengevlogen, [pagina 39] [p. 39] in stroo en bladerdons zijn pluimen en zijn lied, gelijk iets van hem zelf, na 't heengaan achterliet. Zijn speelgoed lag dáár steeds, nog gistren in zijn' handen; het kussen dáár waarop zijn' hooge koortsen brandden; de Rozenkrans, het kleine Kruiske waar zijn mond, zoo dikwijls, met een zoen, betrouwvol-vast op stond. Ik zocht mijn broêrken in het nestje... 'k wilde 't weder... 'k Bekeek zijn kleedje lang, het vogelke zijn' veder en, met mijn' tranen, als een nood- en troostgebed, zoo knielde ik sprakeloos voor 't ledig broederbed... Dan ging ik, moedig, naar mijn moeder, naar beneden en vond haar naast het lijk, het moederhert vertreden... Zij merkte mij opeens haar eenig kind voortaan, en kuste mij zóó teer... Zoo had ze 't nooit gedaan... J. Vanden Berghe. Vorige Volgende