Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]...En ze kwamen vanne zoo ver...
| |
Juan de Flandes
| |
[pagina 2]
| |
hunne geschiedenis, ook omdat ze een kostbare bron zijn voor wie het geheele werk en de persoonlijkheid van een te weinig gekenden kunstenaar bestudeeren wil. Heel vroeg reeds waren Vlaamsche schilders in het Spaansche schiereiland werkzaam: een schilder, Nikolaas van Brussel, wordt reeds in 1393 vermeld als burger van Barcelona en we weten dat omstreeks 1440 een Brugsche schilder, Louis Alimbrot, te Valencia woondeGa naar voetnoot(1). Ook nog op het einde der XVe eeuw stonden de meesters uit het Noorden hoog in aanzien bij het Spaansche hof. Koningin Isabella de Katholieke had verschillende buitenlandsche schilders in haren dienst opgenomen: een Duitscher, Melchor Aleman en twee Vlamingen, Miguel Flamenco, ook genaamd Miguel Sithium of Zittoz, en Juan de Flandes. Miguel of Michiel heeft meest als portretschilder gewerkt en ging later, na den dood van de koningin, ook in deze hoedanigheid over naar den dienst van Margareta van Oostenrijk. Juan de Flandes was een schilder van ‘pinturas de devocion’, d.i. van godsdienstige, meest bijbelsche tafereelen. Hij werd den 8 Maart 1498 tot hofschilder aangesteld en oefende deze bediening uit tot aan den dood van de koningin in 1504. Dan bleef hij nog in Spanje wonen en werkte te Salamanca en te Palencia, waar hij omstreeks 1519 stierf. Hij had een zoon, die ook schilder was en denzelfden naam droegGa naar voetnoot(2). Het is moeilijk om uit te maken van waar deze Vlaming eigenlijk afkomstig was. E. Bertaux noemt hem heel onduidelijk ‘quelque Brugeois du nom de Hans’Ga naar voetnoot(3). Anderen vereenzelvigen hem met Giovanni | |
[pagina 3]
| |
di Giusto, die in 1469 bij een Brugschen schilder in de leer was en later in Napels, Sicilië en Spanje werkteGa naar voetnoot(1). M.J. Friedländer veronderstelt, dat hij samen met Margareta van Oostenrijk naar het Zuiden was gegaan, toen deze korten tijd vóór 1498 als de bruid van den Spaanschen kroonprins naar Spanje was gekomen. Aldus zou Isabella hem in 1498 in haren dienst genomen hebben: want door die nieuwe huwelijksverbinding van het Spaansche stamhuis met het Bourgondisch-Duitsche vorstengeslacht was hare voorliefde voor de Vlaamsche kunstenaars nog toegenomen. Juan zou zijn kunstopleiding gekregen hebben te Gent in een werkplaats voor boekverluchting, die met de Bourgondische vorsten in betrekking stondGa naar voetnoot(2). Wanneer we echter, bij gebrek aan oorkonden, de schilderijen zelf van Juan nagaan, dan zien we dat zijn kunst verwant is met deze van Gerard David: hetgeen ons toelaat met eenig recht te veronderstellen, dat hij misschien gewerkt heeft in de nabijheid van meester Gerard, die in 1484 in de S. Lucasgilde te Brugge werd opgenomen. De oudst gekende werken van Juan zijn de reeks schilderijen, welke hij voor koningin Isabella tusschen 1498 en 1504 heeft uitgevoerd. Waarschijnlijk heeft de koningin zelf er de nauwkeurige opgave van gegeven. Ze werden voor het eerst beschreven in den inventaris, na den dood van Isabella opgemaakt, die zoo wat 460 schilderijen in hare ‘recamara’ bewaarde. Toen bevonden zich in een ‘armario’ d.i. in een kast, 46 paneelen van gelijke afmeting, die het leven van Christus en Maria voorstelden van af de Boodschap tot aan het Laatste Oordeel. In den loop der tijden zijn vele tafereelen uit de reeks verstrooid of verloren geraakt; toch kan men, naar de nauwkeurige beschrijving van Justi,Ga naar voetnoot(3) hun | |
[pagina 4]
| |
geschiedenis door de eeuwen heen grootendeels volgen. Wanneer nog hetzelfde jaar van den dood der koningin hare nalatenschap verkocht werd, kwamen 10 tafereelen, meest voorstellingen uit het lijden van den Zaligmaker, in het bezit van de markiezin van Denia. Het paneel met de Samaritaansche vrouw ging over naar de Alcalde de los donceles, d.i. het hoofd van de koninklijke edelknapen. Diego Flores kocht 32 paneelen uit de reeks. Hij was een hofbeambte van Margareta, die na den dood van haren eersten gemaal gehuwd was met Filibert van Savoye. Na dezes vroegtijdigen dood, werd Margareta landvoogdes van de Nederlanden en benoemde Diego tot haren ‘conseiller trésorier et recepveur général de toutes nos finances’. Hij was een echte kunstminnaar, die talrijke schilderijen bezat, o.a. werken van Miguel Flamenco, Rogier van der Weyden en het portret van Arnolfini en zijn bruid, de welbekende schilderij van Jan van Eyck, die hij later aan Margareta overmaakte Ook de 32 tafereelen van Juan kwamen in Margareta's paleis te Mechelen terecht. Eerst werden ze er in een dennenhouten kist bewaard. Dürer heeft ze daar gezien, wanneer hij den 7 Juni 1521 Margareta bezocht. In zijn Dagboek heeft hij zijn bewondering in dezer voege neergeschreven: ‘Und den freydas wis mir fray Margereth all ihr schön ding darunter sahe ich bey 40 klainer täfelein von öhlfarben dergleichen ich von reinigkeith und güth darzu nie gesehen hab’Ga naar voetnoot(1). In 1524 bleven er nog 22 tafereelen over. ToenGa naar voetnoot(2) of enkele jaren later, in 1527Ga naar voetnoot(3), werden 20 ervan in één schilderij vereenigd, die met zilveren ramen en sloten versierd werd. Na den dood van Margareta ging het | |
[pagina 5]
| |
geheele stuk over naar Maria, de weduwe van koning Lodewijk van Hongarije, en eindelijk kwam het naar Spanje terug in het paleis van Filips II. Later werden de verschillende paneelen wederom uiteengenomen en 15 ervan worden nu nog bewaard in het paleis van den koning van Spanje. Naderhand werden nog 9 andere gevonden, die nu in verschillende musea en verzamelingen bewaard zijn. Het zijn: Christus en de Samaritaansche vrouwGa naar voetnoot(1) (Louvre, Parijs), Christus die aan Maria verschijnt (Nat. Gallery, Londen), De Kruisiging en de Kruisdraging (Staatsgalerie, Weenen), Het Laatste Avondmaal (Aspley House), Christus die aan Zijn moeder verschijnt (Kaiser-Friedrich Museum, Berlijn), De Doornenkroning (Verzamel. Goudstikker, Amsterdam). De Bruiloft van Cana en De Bekoring van Christus kwamen in 1895 op de Fondi-veiling te Rome te voorschijn maar zijn wederom zoek geraakt. Passavant en later Cavalcaselle waren de eersten om het vermoeden te opperen, dat Juan de schilder was der 15 tafereelen van Madrid. Later heeft Justi het met zekerheid bewezen: daartoe wees hij op de stijlverwantschap, die bestaat tusschen de 15 kleine paneelen en de groote tafereelen uit de kathedraal van Palencia, die zonder twijfel aan Juan moeten toegeschreven worden. Want na den dood van Isabella bleef Juan niet langer meer hofschilder van den koning van Spanje. M. Gomez Moreno heeft een oorkonde gevonden, waardoor het duidelijk wordt, dat Juan eerst te Salamanca werkzaam was, waar hij het altaarstuk van de hoogeschool schilderde: daarvan is alleen nog de predella overgeblevenGa naar voetnoot(2). Later heeft Juan 15 tafe- | |
[pagina 6]
| |
reelen vervaardigd voor het hoofdaltaar van de kathedraal te Palencia. De bisschop Diego de Deza, een zeer invloedrijk man aan het Spaansche hof, had hem daartoe in 1506 de opdracht gegeven. Wanneer het machtige altaar, dat hoofdzakelijk uit houten beeldhouwwerk bestond, ter plaatse werd opgesteld, werd het slechts met 15 tafereelen van Juan versierd. Van de 3 overgebleven paneelen werden 2 stukken, n.l. de Kruisafdoening en de Beweening van Christus in de S Fernandokapel van de kathedraal geplaatst; het derde kwam in de kapittelzaal terecht. In de Beweening van Christus is de invloed van Rogier van der Weyden zeer goed merkbaar: we vinden dezelfde schikking der personen in een Pietà van Rogier, die nu nog in de koninklijke kapel van Grenada bewaard wordt en welke Juan moet gekend hebben, daar ze vroeger aan koningin Isabella toebehoorde. Er worden nog andere werken aan Juan de Flandes toegeschreven: Justi kende hem 6 tafereelen toe uit de S Lorenzokerk te Palencia; ook een altaarstuk te Marchena, maar daarin werd hij door A.L. Mayer tegengesproken. Friedländer vond in het museum van Geneve een werk van Juan, dat verwant is met de 15 kleine tafereelen uit Madrid, maar geenszins tot de reeks behoortGa naar voetnoot(1). Eindelijk heeft E. Bertaux in de Verzameling Cook te Richmond een schilderij van zijn hand ontdekt, die S. Michiel en S. Franciscus voorstelt. Zoo is in de laatste tijden het gekende werk van Juan de Flandes aanzienlijk aangegroeid en nu kan men het ook beproeven het eigenaardige van deze kunst te schetsen. Wanneer we daartoe hoofdzakelijk steunen op de tafereelen, die te Antwerpen werden ten toon gesteld, dan begrijpen we best het gezegde van Justi, die getuigde dat Juan het in verbeeldingskracht en vindingrijkheid op vele beroemde tijdgenooten haalde Hij is vooral een weergaloos verteller, die de | |
[pagina 7]
| |
tooneelen uit de gewijde geschiedenis op steeds nieuwe wijze weet uit te beelden. Hij is zeer knap in het samenstellen van een schilderij en kan verschillende personen tot een afgerond geheel te zamen brengen. Hij had dien zin voor de werkelijkheid, die de Vlamingen in het bloed steekt; daarbij, daar hij een vreemdeling was, moet het eigenaardige van het Spaansche karakter en het Spaansche landschap hem diep getroffen hebben. Met zijn scherpziende oog heeft hij de woeste hoogvlakte van Castillië gezien, die breed uitdijt naar de verte, met hier en daar een boom tusschen de ruwe rotsspleten, en dit heeft hem een gevoel voor ruimte, breedheid en licht gegeven. We zien hoe op zijn schilderijen de bodem naar beneden schiet, tot dat hij in de diepte de lijn van den gezichteinder raakt. De bergen en de gebouwen in de verte doezelen weg in het zilverig licht van den hemel. Ofwel liggen de weiden bruin gebrand onder de middagzon, die boven bergen en dalen gloeit. Bij wijlen kan de woestheid van het landschap echt geweldig zijn: machtige en steile bergen beheerschen de vlakte, waar rotsblokken verstrooid liggen. En karig zijn de bewoners van dit opene veld: ze huizen in trotsche burchten of in een Alcazar; ze zit ten verdoken achter de wallen van de steden, versterkt met tinnen en torens. Soms staan de personen scherp afgeteekend tegen den hemel: zoo waardig en statig is de gestalte van Christus op het paneeltje van da LouvreGa naar voetnoot(1). En zooals op andere tafereelen nog, is ook daar de plooienval van Christus' kleed eigenaardig: de stof is als op het lichaam gespannen, zoodat de scherpe schaduwlijnen zich duidelijk afteekenen. En de kleur is licht, met een blauwachtigen grondtoon en zacht-glanzend, naar de eigen werkwijze van de Vlaamsche schilders. Zoo heeft Juan de Flandes de wilde grootheid van het Spaansche landschap en de strengheid van de Spaansche menschengestalten door het spel van zijn harmonische kleur en de losheid van | |
[pagina 8]
| |
zijn teekening met een zachte innigheid omhangen; en daarom heeft zijn kunst een zoo heimelijke bekoring: want de innigheid van het Vlaamsch gevoelen komt er de gloedvolle wildheid van het Spaansch karakter temperen. J. Dochy. |
|