van de vrouwelijke naamwoorden en hij scheen het te betwijfelen. Hij zou ook wel een -e gevoegd hebben bij kruis en hert, hoewel 't geen vrouwelijke naamwoorden zijn.
Maar ja, men kan die afwijkingen - er bestaan er ook bij 't volk - uitleggen door ‘gelijkzaamheid’. Me doet het aan zekere woorden, zonder eens rekenschap van den waarom te geven en me voegt ze dan, uit gewoonte, aan andere, hoewel er geen reden toe bestaat.
Het geval van kruis en hert kan ook zoo uitgeleid worden: als ge de eind-s heel duidelijke wilt uitspreken, op zijn latijnsch, dan voegt ge er se aan toe: Dominusse, kruisse. 't Zelfde voor hert = hertte.
***
Sommigen beweren dat die e de tale slepend maakt: ‘'t is een nuttelooze steert, zeggen ze, kapt hem liever af’.
Integendeel! 't Is een zwierige zwaaiende steert. Hij maakt ons spreken en schrijven schoon. Hij geeft zwakheid, teederheid aan de vrouwelijke naamwoorden, hij legt nadruk op woorden die er moeten hebben: bijwoordelijke hoedanigheidswoorden; eerste persoon van den Tegenwoordigen tijd: de voornaamste, de meestgebruikte, de ik-tijd.
Vergelijk: 't Is stille waar dat 't nooit en waait, met: 't Is stil waar het nooit waait.
't Is verre, verre van hier, en 't Is ver, ver van hier, 'k Zegge dat 't waar is, en 'k Zeg dat 't waar is. 'k en stele nooit, en ik steel nooit.
De zinnen met slepende e zijn verre de zwierigste, en telkens valt de nadruk op 't woord dat moet uitkomen: stille... verre... 'k zegge... 'k en stele.
Met die e af te kappen dachten ze ons vlaamsch schooner te maken! Zoo denken ook de boeren die hun peerden kortsteerten... maar zij dolen!
***
Te naaste keer, een kouterke over 't ontkennend en.
R. Ghesquiere.