Mengelmaren
- VAN dien end... zonder ende.
Dien end van 't vorige tk, bl. 31, schijnt lijk maar 't begin te zijn van een geheel ende.
Te Lendelede spreken ze van 'nen end stoffe, 'nen end goeds, in den zin van den Roeselaarschen end. Maar 'nen end alleen en wordt hier maar gehoord als er dichte te voren al 't woord ‘goeds’ of ‘stoffe’ gezeid is: ‘'k Zou moeten goeds hên daarvooren, maar 'k ga wachten tot maandage [Kortrijkmarkt], 'k ga dan 'nen end koopen.’
M.S.
Te Meulebeke staken we onze drake - elders plakwaaier - op, en de lange draad die daartoe diende was 'nen end: ‘Hij heeft mijnen end gebroken.’ - In dien zin wordt het ook door De Bo opgegeven.
A.V.D.H.
En 't ander ende nu. - ‘Hij woont in 't ende’ gebruikt men te Passchendaele heel eenvoudig in den zin van: hij woont in het aanpalende huis, hij woont ernevens, rechts of links, mits de huizen aan elkaar gebouwd zijn. De Bo o. 't w. ende schijnt dien zin meer te beperken tot 't eerste of laatste huis van een reeks. 'k Heb hier nog nooit kunnen bemerken dat men er dien bepaalden zin bijdeed.
W.J.D.
Ende wordt ook gebruikt in den zin van: ingebeelde uiteinden van een werk. ‘Hij is neerstig genoeg, maar hij laat het al op de enden’ - gelijk een ploeger die neerstig achter 't peerd gaat, maar tenden 't stuk staat te klappen en zijn werk halfwege laat.
Wynghene.
H.P.
En laat uw zoeken dan ook op de enden niet, maar, gelijk ze te Becelaere zeggen [L.D.W.]: ‘Schept maar tot den enden uit’ d.i. totdat 't uit is.
B.
ZE gaan den dezen ook naar Blijdenberghe dragen! - gezeid van een dôon dien men lijk dood verlangde, waarvan ze lijk blij waren dat hij dood was.
(Belleghem).
R.