Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKooteiers en Kaartebollen.DE Stekelhuidigen (Echinodermata) vormen, om hun rijke verscheidenheid, overvloed aan soorten en verspreiding in alle zeeën en diepten, een van de merkwaardigste afdeelingen van het dierenrijk. Allen zijn naar hetzelfde grondplan gebouwd: een figuur met vijfvoudige symmetrie (regelmatige vijfhoek of vijfstralige ster). Het doorslaande kenmerk voor alle dieren van deze afdeeling is het bezit van een zeer eigenaardige inrichting voor de voortbeweging: het waterstelsel, bestaande uit een net van leidingen die met het zeewater verbonden zijn en op talrijke zuignapjes uitloopen. B.v. een doodgewone zeester. Op haar rug is er een zeefke met tallooze fijne gaatjes waardoor het gefilterd zeewater in een ringvormig kanaal opgezogen wordt dat rond den slokdarm ligt en waaruit straalwijsde, in de vijf armen, kanalen loopen in verbinding met de zuignappen. Deze laatste staan in rijen op de onderzijde van de armen. Wanneer het water eruit weggezogen wordt, plakken de zuignappen stevig aan de voorwerpen vast en aldus kan het dier zich langzaam bewegen. De Stekelhuidigen halen hun naam uit het feit dat hun kalkachtig geraamte met stekels bezet is, b.v. bij de zeesterren en de zeeëgels. Deze dieren hebben | |
[pagina 16]
| |
van in de oudste tijden de zee bevolkt: men vindt hun sporen in de oudste bezonkene lagen van de aardkorst (Kambrium en Siluur). Hun groote bloeitijd was het Karboon, toen de zeelelies of krinoïdenGa naar voetnoot(1) dichte onderzeesche wouden vormden: hun kalkachtige overblijfselen waren zoo talrijk dat ze gansche kalksteenbanken gevormd hebben: het zwart-polijstbaar arduin (petit granit) uitgebaat b.v. te Zinnik en te Ecaussines. De Stekelhuidigen worden onderverdeeld in zeesterren, slangsterren, zeeëgels. zeelelies en zeakomkommers. We zullen in deze bijdrage enkel spreken over de Zeeëgels of Zeeappels. Zelden zijn ze te vinden op het strand, alhoewel na sterken Noorderwind men soms wel tusschen 't zeedrift 'n bolleke vindt groot als 'n tamme kastanje in haar schul en eveneens met groene blauwgespitste stekels bezet. Waarlijk den naam van zeeëgel verdient het! De stekels bezetten alleen de bolle rugzijde. De onderzijde is afgeplat en bezit in 't midden de wijde mondopening waarin vijf harde hoornachtige kakenGa naar voetnoot(2) zitten om de prooien (weekdiertjes, kleine schaaldieren enz.) op te knabbelen. De ledige stekellooze schaal is zeer regelmatig naar het vijfvoudig symmetrisch grondplan opgebouwd uit kalkplaatjes, de eene met gaatjes voor de zuignappen, de andere met knobbeltjes voor de stekels voorzien. Deze gaatjes en knobbeltjes zijn straalwijsde geplaatst. De laatste geven aan de schaal een eigenaardig uitzicht: vandaar de lat. naam Echinus miliaris. Niet ten onrechte hebben de visschers van de Westkust deze schaal met een oosterschen tulband vergeleken en spreken daarom van Turksche Mutsen. De visschers van de Oostkust hebben de verre gelijkenis van het levende dier met de stekelige koppen | |
[pagina 17]
| |
van den Onze-Vrouwedistel of Kaardebol (Dipsacus silvester) bemerkt en spreken aldus van Kaartebollen. De regelmatige bouw van den Kaartebol is vervormd bij een anderen zeeëgel van onze kust, zeer zeldzaam op het strand doch dikwijls door de visschers opgetrokken (Doggersbank enz.), 't Is de ZeeklitGa naar voetnoot(1), de grootste van onze zeeëgels (tot 11 cm. diam.), een prachtig dier: donkerpaarse (vandaar de naam Spatangus purpureus) hartvormige schaal met fijne aangedrukte stekeltjes bezet. De bouw wijkt af van den grondvorm: nauwgezet gesproken is de vorm asymmetrisch hartvormig, doch het vijfstralig grondplan is bewaard in de rijvormige schikking van de gaatjes. Evenals al zijn onregelmatige verwanten bezit de Zeeklit geen lantaarn van Aristoteles. De visschersmond heeft hem een merkwaardigen naam gegeven: kootei (Oostkust) en koetei (Westkust) dat is ei van een kote (O. kust) of koete (W. kust). Een kote (vr.) is een vraatzuchtige zwarte zeevogel: de aalscholver of schollevaar (Phalacrocorax carbo)Ga naar voetnoot(2). Vergelijk daarmee den naam van den Eendenmossel (Lepas anatifera, 'n Schaaldier): aldus genoemd omdat men deze dieren vroeger als de eieren van de zeeëend aanzag. De kooteiers spelen ook in 't volksleven een rol: evenals op den buiten vogeleieren aaneengeregen worden tot pronksnoeren, zoo handelen de visschers met de ledige schalen van kooteiers. Het kleinste zeeëgeltje van onze kust (1 cm) is het zeeboontje (Echinocyamus pusillus) wiens witte schaaltjes tusschen de schelpen op het strand als zeldzaamheden door de kinderen gezocht worden en tusschen | |
[pagina 18]
| |
lieve karkooltjes (Scalaria, Trochus enz.) op halssnoeren geregen worden. De kinderen spreken aldus van pereltjes, boontjes, eiertjes. Als 't past schrijven we ook eens over de zeesterren: hun wonderlijk leven en hun taal- en volkskundige beteekenis! Jozef De Langhe. |
|