Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe opvolging der abten in de Bernardijner-abdij Ter Duinen
| |
[pagina 228]
| |
De But, een tijdgenootGa naar voetnoot(1) verhaalt uitvoerig de moeilijkheden over de opvolging in Ter Duinen: eerst in zijn Cronica abbatum en dan in de Kroniek, uitgegeven door Kervyn de Lettenhove. De verschillende verhalen vullen elkander aan; zijn een enkele maal in tegenspraak, maar komen, behoudens enkele bij zonderheden, juist overeen met andere bescheiden van dien tijd uit het Vatikaansch Archief. Wij vernemen van De But het volgende: Abt Everardus bezweek, reeds lang sukkelend, te Brugge 9 Nov. 1457. In alle haast werd de abt van Ter Doest ontboden, die de keus van een nieuwen abt voorzat, zoodat twee dagen later 11 Nov. 1457 JOANNES CRABBE werd gekozen en tot abt van Duinen uitgeroepen door den abt van Ter Doest, Joannes ScaepGa naar voetnoot(2). Nauwelijks was dit geschied, de gekozene was nog niet geconfirmeerd, of boden van den Hertog kwamen hem aanzeggen, dat de kiezing ‘inconsiderate’ had plaats gehad en dat de hertog op alle eigendommen der abdij beslag had gelegd. Daarop zond de hertogin, die alles in het werk gesteld had om de abdij in te palmen, eenen stoet hovelingen naar Ter Duinen. Voor de bijeengeroepen monniken deden zij de pauselijke bullen (bullas esxpectativas) afkondigen, waarbij de kardinaal Jacobus van Portugaal tot abt van Duinen werd uitgeroepen en de keuze van Joannes Crabbe nietig verklaart werd. Onder dwang werd het convent genoodzaakt de gebruikelijke plechtigheid der installatie met Te Deum, in kerk en ka- | |
[pagina 229]
| |
pittel bij te wonenGa naar voetnoot(1). De baljuw van Veurne, Jac. Drincham, kreeg op hooger bevel van den hertog de geheele administratie der abdij in handen. Hij verbood streng nog cijnsen of pachten aan de Duinheeren te betalen. Verder stelde de hertogin alles in het werk om de abdij voor haren neef te behouden, doch ook Johannes Crabbe zat niet stil. De tusschenkomst van machtige vrienden der abdij leidde tot niets. De vaderabt van Clairvaux raadde hem aan in het gebeurde te berusten en een pensioen van de hertogin aan te nemen, wat J. Crabbe afwees. Hij besloot, aangemoedigd door eenigen zijner kloosterlingen, zelf naar Rome te reizen en bij den Paus de intrekking te bewerken van de bullen onderduims (subreptitie) door den kardinaal Jacobus van Portugaal verkregen. Vergezeld van Joannes, rentier van Zande, nog eenen medebroeder en eenen leekebroeder, aanvaardde Crabbe da reis naar Rome. Onderweg nabij Siëna, in eene abdij der orde, bezweek de rentier van Zande aan de vermoeienissen. Toen Crabbe te Rome kwam, was Paus Calixtus III juist overleden (6 Aug. 1458) en Pius II, AEnaeus Silvius Piccolomini, gekozen, 19 Augustus. Na zijne zaken bijzonder aan den procurator der orde te hebben aanbevoien, liet Crabbe den broeder te Rome en aanvaardde den terugtocht in grooten spoed. Hij vreesde de hinderlagen van zijne tegenstanders, waarom hij in burgerkleeding reisde en zich verschool op het hof te Zande in Hontenisse: door eenen dienstknecht werd zijne aanwezigheid aldaar verklapt. Een gewapende bende kwam hem onverwachts wegvoeren. Hij werd op het kasteel te Temsche gevangen gezet. Intusschen ver- | |
[pagina 230]
| |
klaarde de nieuwe Paus Pius II de bullen der commende van Ter Duinen voor den kardinaal Jacobus ongeldig, en bevestigde de keuze van Joh. Crabbe tot abt. Toen de Duinheeren kond deden aan den hertog van deze beslissing, liet hij Joh. Crabbe voor zich verschijnen te Brussel. Juist was ook daar een ijlbode aangekomen met het bericht van den dood van den slechts 26 jaar ouden kardinaal Jacobus te Firenze 27 Aug. 1459. De hertog nam den abt in genade aan, en zou zijne bevestiging als abt erkennen zoo hij de hertogin kon tevreden stellen. De hertogin, de stokebrand van alles, verschrokken door den vroegen dood van haren neef, toonde zich nu handelbaar en liet zich bewegen om het besluit van den hertog te aanvaarden mits de abdij jaarlijks een pensioen van 100 pond grooten betaalde aan haren gunsteling, den ridder d'Auxi. - Aldus ButsiusGa naar voetnoot(1). De bescheiden naar het Vatikaansch archief uitgegeven door D. Berlière, Inventaire analytique des libri obligationum, komen niet geheel overeen met het verhaal van Butsius. De keuze van Joh. Crabbe had plaats op 11 Nov.; en reeds 19 Nov. 1457, acht dagen later, betaalden te Rome Petrus en Joh. de Medicis voor Joh. Crabbe, abt van Duinen, 400 gulden als gedeelte der servitia verschuldigd voor zijne benoemingGa naar voetnoot(2). Duidelijk blijkt hieruit, dat Paus Calixtus reeds de bullen van benoeming had gegeven vóór 19 Nov. dus vóór dat de dood van Everardus in Rome bekend kon zijn. Opnieuw 16 Dec. 1457 belooft te Rome de procurator van Joh. Crabbe, gekozen abt van Duinen, eene betaling, doch de post is | |
[pagina 231]
| |
niet verder ingevuld. Hieruit zou men besluiten, dat de zaak hangend was. De veronderstelling, dat het jaartal verkeerd is en de kiezing in 1456 geschied is, kan men moeilijk aannemen: Butsius was als het ware getuige; Joh. Crabbe zal toch geen twee jaar gewacht hebben om werk van zijne zaak te maken? Hij kwam te Rome aan, toen Paus Calixtus pas was overleden. Deze stierf 6 Aug. 1458. De volgende oplossing schijnt de meest bevredigende. Butsius verhaalt tweemaal, hoe de abt Everardus, door ziekte gekweld, ontslag wilde nemen om zijn vroegeren secretaris Jan Crabbe, die als cellier en watergraaf van Veurne toonde een bekwaam bestuurder te zijn, te doen opvolgen. Dit plan voorgesteld aan de ouderen (seniores) beviel hun niet. Zij kwamen op tegen den jeugdigen leeftijd van Crabbe. Het bleef zonder beslissend antwoord. Daarop toog de abt naar Brugge en overleed aldaar onverwachts. Aldus Butsius. Abt Everardus was dus niet zonder zorg voor zijne opvolging, en met recht. Wat B. niet meldt is, dat ten laatste wel degelijk stappen gedaan zijn om J. Crabbe in Rome te doen benoemen, hetzij als abt, of als coadjutor met recht van opvolging, het algemeen middel om de commende te weren of eenen indringer uit te sluiten. Zoo was het mogelijk, dat te Rome zijne benoeming geschied was vóórdat een bericht van Everardus' dood aldaar bekend kon zijn. Krachtens deze benoeming ook voelde Joannes Crabbe zich sterk om den geweldigen hertog en den invloedrijken kardinaal, die in Rome verbleef, te durven wederstaan. Indien hij slechts een door zijne medebroeders gekozene abt was geweest zonder bevestiging, die reeds op zij gezet was door een hooggeplaatsten mededinger, dan had hij wel begrepen, dat alle pogingen om recht te verwerven ijdel zouden zijn. In dat geval zou de abt van Clairvaux hem niet geraden hebben, mits een pensioen de abdij aan den kardinaal te laten, want hij kon dan daarop geen aanspraak doen gelden. Als abt, geconfirmeerd | |
[pagina 232]
| |
door Rome, kon hij met meer recht zijn aanspraken naar voren brengen, wat hij ook deed. Na 19 Augustus 1458 kwam hij te Rome aan. Lang is hij er niet gebleven. Zijn terugtocht naar Hontenisse (Zeeuwsch-Vlaanderen) deed hij in 26 dagen, waarschijnlijk vóór begin 1459. Hoe lang hij reeds op het hof te Zande verbleef, alvorens de knecht hem verklapte en hoe lang hij gevangen zat te Temsche, blijkt niet. De kardinaal van St Eustachius overleed te Firenze 27 Aug. 1459Ga naar voetnoot(1). Kort daarop had de bevrijding van den abt plaats, want de hertogin was nog onder den indruk der Jobstijding, dus ongeveer half September. Voor den abt was de uitslag een ware zegepraal, des te blijder, toen nog het bericht aankwam, dat Paus Pius II te Mantua 15 Oct. 1459 aan de abdij Ter Duinen vrijsteliing verleende van het jaarlijksche pensioen dat haar bij de benoeming van den abt Joannes opgelegd was te betalen aan Franciscus Piccolomini, protonotarius apostolicus en neef van den PausGa naar voetnoot2). Deze kwijtschelding was een groote | |
[pagina 233]
| |
verlichting voor de abdij, want de onkosten voor heel de opvolging bedroegen 20 duizend kronen van Tours, en de abt Everardus had een leêge kas en schulden nagelaten. Met roem en eer, alle schulden delgend, bestuurde Joannes Crabbe de abdij Ter Duinen gedurende 33 jaar. Tijdig was hij in de weer om gedurende zijn leven voor eenen opvolger te zorgen, ten einde zijne abdij aan de klauwen van hebzuchtige belagers, die niet ontbraken, te onttrekken. Butsius verhaalt uit dien tijd, 1480, hoe een paar baantjesjagers, die een begeerig oog sloegen op de Bernardijnerabdijen Baudeloo en Duinen, zich zwaar teleurgesteld zagen. Het waren nu geen wereldlijke personen, die op de beide kloosters loerden; maar twee monniken-Bernardijnen. Gesteund door eene hoog-adellijke familie of in betrekking met invloedrijke personen, zochten zij eene abdij in handen te krijgen. In de abdij Baudeloo, gelegen bij Hulst, begreep de abt Livinus d'Hooghe dat hij, door ziekte en ouderdom verzwakt, het niet lang meer maken zou. Dringend schreef hij aan den vaderabt van Cambron om volgens recht der orde de keus van eenen opvolger te komen voorzitten en dien te bevestigen, 3 Sept. 1480. Hij smeekt hem ‘celeriter et clam satis’ over te komen. Een vertrouwde bode, de boursier van StoppeldykGa naar voetnoot(1), bracht deze dringende bede over; hij zou de dringende noodzakelijkheid van zijne overkomst nader toelichten. Deze brief zegt genoeg, dat de abt wist dat plannen gesmeed werden door zekere personen, om langs | |
[pagina 234]
| |
slinksche wegen de abdij te bemachtigen. De eerste belager was Petrus Quicke, Duinheer, kapelaan of secretaris van abt Crabbe. Het ontbrak hem niet aan kruiwagens, invloedrijke personen, om hem vooruit te helpen. Zijn broeder, goed bekend in de pauselijke curie te Rome, bezorgde hem de noodige ‘litteras exspectativas’. Kardinaal Ferry de Clugny, bisschop van Doornik, was zijn groote steun. Bovendien wist hij brieven van toestemming te verkrijgen van de aartshertogen en zelfs van den vader-abt van CambronGa naar voetnoot(1). Toen hij zoover gevorderd was kwam Antonius van Bergen voor den dag. Deze, zoon van Jan de Glimes, van het hoog-adellijk huis van Bergen op Zoom, broeder van Henricus, bisschop van Kameryk, was monnik der abdij van Cistercië en abt van Mont-S. Marie in Bourgondië. Toen de Franschen tijdens den oorlog deze landstreek bezet hielden, kon hij niet in Mont-S.-Marie, Mariënberg, verblijven, omdat hij de zoon eener familie was, gaheel in dienst en hoog in aanzien bij de vorsten van Bourgondië. Hij verkreeg de pauselijke exspectativas om een openkomende abdij in Vlaanderen in bezit te nemenGa naar voetnoot(2). Zijn oog viel op Baudeloo, eene bescheiden abdij. Zij betaalde bij eene benoeming slechts het bedrag van 133 1/3 goudgulden aan de Camera apostolica. De Baudelooheeren echter weigerden hardnekkig hem te ontvangen. Zij wilden geen vreemdeling, ‘non obstantibus quibuscumque’. Ten laatste lieten zij zich overreden en zouden zelfs, als de zieke abt vrijwillig ontslag nam en de abt Joannes Crabbe eenen Duinheer voorstelde, dezen aannemen. Quicke werd door Crabbe niet voorgesteld. Hoe en waarom de abt J. Crabbe tusschenbeide kwam, blijkt uit de kroniek van de But niet. In de | |
[pagina 235]
| |
briefwisseling met den abt van Cambron over de opvolging in Baudeloo komt de tusschenkomst van abt Crabbe niet ter spraak. Wel dringt de bisschop-kardinaal van Doornik 4 Sept. bij den abt van Cambron aan, om vóór hij naar Baudeloo ging en zoo spoedig mogelijk te Brugge bij hem te komen, ten einde te beraadslagen over de opvolging, en meê de invloeden hunnen gang te laten gaan. De abt van Cambron draalde, haastte zich niet. Hij zal niet gediend geweest zijn van de onrechtmatige inmenging van den kardinaal-bisschop in de keuze van eenen abt in een exempte abdij, waarbij bovendien de kardinaal-bisschop een bevelenden toon aansloeg en ten slotte, krachtens brieven van den hertog en de hertogin, hem aanmaande met hem te komen overleggen 22 Sept. Van een anderen kant had hem de abt van St. Pieter te Gent reeds 9 Sept., op aandrang van vele vrienden van Jacobus Wymeersch, eene aanbeveling geschreven voor dezes zoon Willem. En het slot was wat wij eindelijk vernemen uit eenen brief van 19 Nov. 1480, dat deze Willem gekozen is, brief immers waarin hij zijne aanstaande wijding door den bisschop van Doornik bespreekt met den abt van Cambron. De oude abt was overleden, als blijkt uit eenen brief van den abt van ClairvauxGa naar voetnoot(1). Of de kiezing in eendracht en vrede plaats had? Volgens Butsius maakten de Gentenaren op afdoende wijze, de opvolging in orde. Toen zij hoorden, dat de abt Livinus van Baudeloo overleden was, drongen zij een zekeren monnik Wymeersch, wiens vader Jacob vroeger deken van het gentsche weversgilde was geweest, op den abtszetel en dreigden allen, die durfden tegen te spreken met den dood! Willem Wymeersch bleef in het bezit der abdij; hij werd als abt van Baudeloo door den Paus bevestigd, 7 Nov. | |
[pagina 236]
| |
1480Ga naar voetnoot(1). De abt Crabbe kon nu wel inzien, dat zijne abdij aan de beurt was. Het zal voor hem geen geheim geweest zijn, dat de heeren van Bergen de hulp hadden ingeroepen van de hertogin Margaretha van York, weduwe van Karel den Stoute. Deze moest hare dochter, aartshertogin Maria, bewegen om den abt Antonius van Bergen te benoemen tot coadjutor van abt Crabbe met opvolgingsrecht in Duinen. Reeds 1479 had Crabbe, zeer bekommerd om zijne opvolging te verzekeren, aan de aartshertogin te kennen gegeven, dat hij eenen coadjutor verlangde, wijl hij als raadsheer der vorsten bijna voort durend te Brugge moest verblijven. Abt Crabbe werd ten hove ontboden en hem werd voorgesteld den abt Ant. van Bergen als zijnen coadjutor aan te nemen. Slechts een dag ter beraad werd hem toegestaan, doch op dien enkelen dag bewerkte de raadsheer, dat zijn vorst, Maximiliaan, gehoor gaf aan zijne bede. Ter belooning voor zijne trouwe diensten gaf en teekende deze de brieven, waarbij hij goed vond, dat de Duinheer Petrus Vaillant tot coadjutor met recht van opvolging in Duinen mocht gekozen en benoemd worden (Butsius). In een oorkonde van 20 Dec. 1481 ziet men, dat aartshertog Maximiliaan de belofte van aartshertogin Maria 22 Juli 1477 van niet te zullen dulden, dat Ter Duinen in commende werd gegeven, bevestigde. Bovendien verzekert hij: ‘Ains quant le dit abbé la vouldra resigner faire le poura a un sien religieux ydoins et capable a ce et a nous feable’Ga naar voetnoot(2). An- | |
[pagina 237]
| |
tonius van Bergen was opnieuw teleurgesteld en wellicht ook Quicke. De kardinaal-bisschop Ferry de Clugny bezorgde aan den eersten de abdij St. Truiden 4 Juli 1483, en aan den anderen 19 Apr. 1483 Honnecourt beide O.S.B. De But teekent op in zijn kroniek der abten: PETRUS VAILLANT had de bullen van benoeming 15 kal. Juli 1482 verkregen van Paus Sixtus IV, in het elfde jaar van zijn pontificaatGa naar voetnoot(1). De bankier Thomas Porcenarius, van Firenze, verschafte het noodige voor de betaling van 1500 gulden aan de Camera apostolica. Deze bulle werd 11 Oct. 1483 afgekondigd in het kapittel van Duinen door den vader-abt Petrus van Clairvaux. Het convent betuigde hiermade instemming. Abt Crabbe hield de teugels van het bewind in handen minstens tot 1487. Zijne dood viel voor 1 Nov. 1488. Reeds 24 Juni te voren was de trouwe berichtgever A. de But hem voorgegaan in het graf. Karig, spaarzaam zijn voortaan de berichten over de keuze en opvolging der abten van Duinen in een tijdperk, dat juist zooveel inbreuk gemaakt werd op de rechten hierop der kloosterlingen. De But sluit zijn Cronica abbatum, welke hij bewerkte voor den prior der Wilhelmieten te Brugge, 1487. Zijn laatste gedateerde bericht is van 26 April van dat jaar. Volgens D.U. BerlièreGa naar voetnoot(2) werd de abdij Ter Duinen 26 Jan. 1492 in commende gegeven aan Hiëronymus Calagrani, sinds 1490 bisschop van Mondovi, te voren geheimschrijver van den Paus. Hij overleed 1497Ga naar voetnoot(3). Geen der reeds vermelde lijsten der abten, | |
[pagina 238]
| |
geen enkele geschiedschrijver maken gewag van deze commende.Ga naar voetnoot(1) Bovendien is het moeilijk de jaartallen vast te stellen der abten na den dood van J. Crabbe, 1488 tot 1519. Zij regeerden kort. Als jaartal van overlijden van Petrus Vaillant wordt opgegeven, na een 3-jarig bestuur: 1492, 9 Aug. Abt JUDOCUS TEXTOR, DE WEVERE stierf, dag op dag zooals hij gekozen was 16 Sept., drie jaar later, dus 1495. Daarentegen geeft het Supplement der Cronica abbatum (uitgegeven in de 2e ed. met het Cartularium) naar twee handschriften van het brugsch seminarieGa naar voetnoot(2) het jaartal 1487 op als aanvangsjaar van het bestuur en wijding van abt Vaillant; 1490 als aanvangsjaar voor abt Jud. de Wevere, en 1493 voor abt CHRIST. DE HONT. Deze jaartallen schijnen niet juist en de tekst is gebrekkig weergegeven. De Visch verzekert, dat abt Crabbe tot zijnen dood, 1 Nov. 1488 (zekere datum), aan het bestuur bleef en dat Petrus Vaillant stierf te Brugge 1492, toen Nieuwpoort belegerd werd door de FranschenGa naar voetnoot(3). Het is moeilijk deze jaartallen overeen te brengen met het in-commende-geven der abdij. Wat er van zij, zoo pogingen zijn aangewend om de commende door te voeren, dan heeft het aan de abdij weer veel moeite en veel geld gekost. De commendataire-abt niet meegerekend, voerden sinds 1488 tot 1519 zes abten het bestuur der abdij. PETRUS VAN ONDERBERGH uit Gent, 1515-1519 was nog zeer jong bij zijne benoeming. Hij was nog slechts diaken. Was hij de persoon, gewenscht door de kloosterlingen? Wij betwijfelen het sterk, ofschoon Niv. van Hove verzekert, dat hij ‘met gemeene voisen der religieusen abt van Duynen is verkoren’. Abt ROBERTUS DE CLERCQ kwam dan aan | |
[pagina 239]
| |
het roer, en bleef er aan gedurende 38 jaar. 23 Dec. 1519 werd te Rome door den Paus, op verzoek van Karel, Roomsch koning en graaf van Vlaanderen, benoemd tot abt van Duinen: Robertus de Clercq. Denzelfden dag richtte Paus Leo X een breve aan den generaal abt van Cistercië, waarin hij den nieuwbenoemden abt Robertus in zijne gunst aanbeveeltGa naar voetnoot(1). Deze benoeming op verzoek van den vorst is veel zeggend... Robertus de Clercq had insgelijks het oude middel om zijne opvolging te verzekeren, het kiezen van eenen coadjutor, aangewend Deze, ANT. WYDOOT werd acht dagen na den dood van de Clercq gewijd. Ook op de benoeming der coadjutors maakte de regeering aanspraak. Een andere wijze van kiezen was in dit tijdperk in aantocht, doordat Karel V het indult hem toegestaan door Leo X, 21 Juni 1515, zoo wilde verklaren, dat hij vrij kon beschikken over de benoemingen tot alle abdijen. Zoolang verzet mogelijk was, hebben de abdijen tegengestribbeld, totdat de overeenkomst van 30 Juli 1564 tot stand kwam, waarbij het staatsbestuur nog willekeurig genoeg kon optreden. De keus der abten zou geschieden voor drie commissarissen gezonden door de regeering, van wie twee abten der orde. Gewoonlijk waren er maar twee van wie één abt der orde. Elke kloosterling moest een eerste, tweede en derde stem uitbrengen met opgave der beweegredenen of bezwaren. De eigenlijke commende verdween nu in de Nederlanden, ofschoon de incorporatie van abdijen aan de bisdommen feitelijk een verkapte commende bleef, evenals de benoeming van regulieren eener andere orde. Ter Doest, het dochterklooster van Duinen, viel als offer dezer incorporatie aan het bisdom Brugge 1561. Ter Duinen slaagde erin 1624 deze inlijving on- | |
[pagina 240]
| |
der zekere voorwaarden te doen herroepen, maar de abdij herrees niet meer. De inkomsten kwamen aan de abdij Ter Duinen, welke nu, ter plaatse van de refugie van Ter Doest, in de stad Brugge werd opgebouwd door abt Campmans 1628. Sinds de regeering de hand legde op de kiezing der abten, werd telkens een uitgebreid verslag der keuze opgesteld en tevens een staat van het geldwezen en inkomsten der abdij. Dan benoemde de koning den abt of de abdis, of voor de kleinere abdijen de landvoogdGa naar voetnoot(1), door het zenden van patentbrieven, die met hooge sommen, pensioenen en lasten betaald moesten worden. Niet altijd werd de abt uit de meerderheid gekozen, zelfs meermalen uit vreemden. Kuiperij en omkooperij hadden soms plaats vnl. in de 18e eeuw. Daar bijna elke keuze van de abten van Duinen in dezen tijd een uitvoerige geschiedenis bezit in de verslagen, berustende in het staatsarchief te Brussel, volstaat hier een vluchtig overzicht uit de gedrukte bronnen. Na Wydoot kwam PETRUS HELLINCK van Axel en na dezen de eerste abt die volgens de overeenkomst met den koning aan het bestuur geraakte: t.w. ROBERTUS HOLMAN van Sluis, die de meeste stemmen bekomen had. Hij werd door den koning benoemd 25 Maart 1568Ga naar voetnoot(2). Ook abt Robertus Holman zorgde intijds voor eenen coadjutor, Laurentius van den BergheGa naar voetnoot(3). Bij Robertus' dood 1579 waren de abdijheeren overal heen verjaagd, de abdij verwoest. LAURENTIUS VAN DEN BERGHE liet zich door patentbrieven der Staten van Vlaanderen bevestigen met belofte van eenige vergoeding voor hem en zijne klooster- | |
[pagina 241]
| |
lingen. Zooals in alle abdijen van dien tijd in ons land, waren ook in Duinen twee partijen, voor den Koning en voor de Staten, elk met eenen abt. De Duinheeren gevlucht in St. Omer kozen hunnen medebroeder Paschasius Verhelst als abt en vroegen zijne bevestiging aan den koning, omdat van den Berghe de zijde der oproerige Staten gekozen had. Deze was naar Keulen gevlucht voor het schrikbewind der Kalvinisten, en verzette zich uit alle macht tegen de benoeming van Verhelst. Bovendien was hij reeds door den koning benoemd als coadjutor met recht van opvolging, en deed dit recht gelden. Ten slotte kreeg van den Berghe zijne patentbrieven van den koning 1583. Paschasius Verhelst begaf zich naar Clairvaux. De abt dezer abdij stelde hem aan tot biechtvader van de nonnen der orde in Nieuwenbosch te Gent, waar hij hoogbejaard overleed. Thans nog kan men in het pensionaat Nieuwenbosch zijn grafzerk met beeltenis bewonderen, welke zorgvuldig, in den muur rechtgezet, bewaard wordt. Het bestuur van Laurentius van den Berghe was beklagenswaardig. De abdij lag totaal verwoest en onder het duinzand begraven. De monniken verbleven nu hier dan daar, ten laatste op het hof ten Bogaerde, 1601, bij de bouwvallen der abdij. De oorlog belette alle bronnen van inkomsten te vloeien. De schulden groeiden aan. De abt, door eene beroerte getroffen, nam ontslag 1606 ten gunste van zijnen neef Laurentius de Wulf, voor wien ook meerdere Duinheeren stemdenGa naar voetnoot(1). Deze was slechts 28 jaar oud en rentier van Zande, en tevens pastoor aldaar van Hontenisse sinds 1603. De aartshertogen te Brussel, zonder rekening te houden met de keus voor de commissarissen, benoemden op aanraden van | |
[pagina 242]
| |
den invloedrijken Bern. Montgaillard, abt van Orval,Ga naar voetnoot(1) die den treurigen toestand van de abdij in Ten Bogaerde had aanschouwd, eenen monnik der Bernardijnen-abdij Loos bij Rijssel, ANDREAS DU CHESNE van Ath, biechtvader bij de nonnen der abdij Marquette Met den nieuwen abt van Loos, Vincent Longuespée, oud-procurator der orde te Rome, werd de abt van Duinen te gelijk gewijd, Mei 1607, door den abt van Cistercië die hiervoor afzonderlijk naar Loos was overgekomen. De Duinheeren ontvingen den opgedrongen abt, die geen vlaamsch verstond, eerst na hevigen tegenstand. Door zijn innemend karakter en zachtheid, won hij spoedig aller harten, zoodat zijn vroegtijdige dood, 3 Aug. 1610, diep betreurd werd. Met algemeene stemmen werd ADRIANUS CANCELLIER van Duinkerke gekozen en benoemd. Deze heilige abt overleed 1623. Het verslag der keuze van zijnen opvolger BERNARDUS CAMPMANS, rentier van Zande te Hontenisse, is een eenstemmige lofrede der Duinheeren op zijne deugden en bekwaamheden, zoodat zijne benoeming niet kon uitblijven. Na den dood 20 Dec. 1642 van dezen abt, den tweeden stichter van Ter Duinen te BruggeGa naar voetnoot(2), had de | |
[pagina 243]
| |
benoeming niet plaats dan na vele moeilijkheden met het staatsbestuur. Twee jaar en drie maanden bleef de abtszetel onbezet. De abt Campmans had met zijn convent reeds de dwingelandij en verdrukking moeten verdragen van de zijde der ontstane Jansenistische partij, omdat haar groote bestrijder doctor Joh. Caramuel in hunne abdij was gehuisvest. De abt moest bukken voor 't geweldGa naar voetnoot(1). Bij de keuze van zijnen opvolger, weigerden de commissarissen Joh. Caramuel, die in Spanje zijne professie had afgelegd, te erkennen als monnik van Ter Duinen. Nog 13 stemmen werden op hem uitgebrachtGa naar voetnoot(2). De gekozene JUD. DU CORRON wilde niet toestemmen in den eisch der regeering van een jaarlijksch pensioen van 8000 gulden te betalen. Ten laatste, toen alle tusschenkomst en middelen van tegenweer waren uitgeput, moest de nieuwe abt toegeven en ontving hij de patentbrieven, 1645. De koning van Spanje bevestigde de schenking van alle bezittingen van Ter Duinen en Ter Doest in het zoogenaamde Staatsch-Vlaanderen aan het huis van Oranje, door een afzonderlijk artikel, in 't Vredestraktaat van Munster 1648. In de plaats kreeg de abdij slechts mooie woorden en verder niets, dan de kwijtschelding van | |
[pagina 244]
| |
het te betalen pensioen. Bovendien had de abdij vele verliezen te boeken door de verwoestingen en plunderingen der fransche troepen in Veurne-ambacht, bijzonder in Ten Bogaerde. Zij was niet meer bij machte de abdijgebouwen te Brugge te voltooien. Het getal der religieuzen moest worden verminderd. Deze wederwaardigheden bespoedigden het uiteinde van den abt Jud. du Corron, overl. 10 Febr. 1648, die eerst het volgende jaar eenen opvolger ontving in den persoon van den prior der abdij, BERNARDUS BOTTYN van Brugge, gewijd tot abt 28 Maart 1649. Hij scheen de man om het hoofd te bieden aan de vele moeilijkheden en beloofde om zijn uitstekende begaafdheden veel voor den bloei der abdijGa naar voetnoot(1). De dood maaide hem, slechts 45 jaar oud, weg na een bestuur van nog geen vijf jaar, 2 Oct. 1653. Nog maar korten tijd was hij vicaris-generaal zijner orde in de Nederlanden. GERARD DE BARE van Laeren volgde hem op door benoeming van den aartshertog Leopold, 1654. Sinds 1660 was hij ook vicaris-generaal der orde in de Zuidelijke Nederlanden, het Prinsdom Luik uitgezonderd. Aanstonds na den onverwachten dood van dezen abt Gerardus de Bare te Diksmuide, 25 Sept. 1666, rezen er moeilijkheden op in de abdij. Te laat had de abt ze willen voorkomen. Toen hij gevaarlijk ziek werd te Diksmuide, zond hij aan den supprior, Nivardus van Hove, twee brieven. Een van deze, bestemd voor het kapittel, moest hij aldaar aanstonds | |
[pagina 245]
| |
voorlezen. Hij bevatte het ontslag van den prior D. Edm. Schipman, die er dikwijls om gevraagd had, en de benoeming van den nieuwen prior D. Balduinus Winneeb De bode trof den supprior niet in de abdij. De supprior was juist vertrokken naar Diksmuide en vond den abt niet meer onder de levenden. Eerst toen hij 's anderdaags weerkeerde, ontving hij de brieven en las ze voor de vergaderde abdijheeren in het kapittel. De prior verklaarde, nu de abt was overleden, in zijn ambt te blijven. Het grootste gedeelte van het convent wilde het bevel van den abt ten uitvoer gebracht zien. Van hooger hand werd beslist, dat D. Schipman prior bleef. Ofschoon de verkiezing 11-13 Oct. 1666 daarop plaats had, werd D. MICHAEL BULTYNCK, na tweemaal ‘eerst’ gekozen te zijn, pas benoemd Sept. 1667. Zijn krachtdadig bestuur deed de partijschap in de abdij stillen, doch zij herleefde na zijnen dood. Na de keuze van abt EUGENIUS VAN DE VELDE 1678 bewerkte de Duinheer Arnoldus Terasse, bestuurder van Ten Bogaerde, eene scheuring in de abdij. Hij had bij het openstaan der abdij in 1666 zich reeds getoond als een heerschzuchtige partijgeest; nu liet hij zich benoemen als abt van een fransch Ter Duinen te Ten Bogaerde door den koning van Frankrijk, Lodewijk de XIVe, die geheel Veurnambacht in zijne macht had. Hij vond steun bij den abt van Clairvaux, die verstoord was, omdat hij niet genoeg erkend werd door de abdij Ter Duinen, en zijne plaats in de Nederlanden ingenomen zag door den vicaris-generaalGa naar voetnoot(1). Met Terasse beweerde | |
[pagina 246]
| |
hij, dat de vereeniging van Ter Duinen en Ter Doest onwettig was; dat het convent te Brugge niets anders dan de abdij Ter Doest vertegenwoordigde, maar dat Ten Bogaerde bij Veurne de eigenlijke abdij van Ter Duinen was. Terasse trok de inkomsten der abdijgoederen, gelegen in Veurne-ambacht en omstreken, waar de Franschen meester waren, evenals van die, welke zich op fransch grondgebied bevonden. Hij werd door den bisschop van Tarbes, die benoemd-bisschop was van St. Omer, tot abt gewijd in de abdij Clairmarais, gelegen nabij deze bisschopsstad, 4 Sept. 1678. De abt zijner orde van Clairmarais, Georges Petquam, en de abt van Ham O.S. Ben. (P.-d.-C.) assisteerden den bisschop bij de wijding. Terasse nam een tiental jonge kloosterlingen op in het opgerichte noviciaat, en stelde een der monniken van Clairmarais aan als lector der theologie. Eerst het krachtig optreden van den volgenden abt van Ter Duinen in Brugge, Martinus Collé, die persoonlijk naar Parijs de belangen zijner abdij bij den koning ging bepleiten maakte een einde aan de scheuring, 21 Juli 1683. In de abdij te Brugge heerschte een onbeschrijfelijke vreugde. Drie der kloosterlingen van Ten Bogaerde gingen over naar Brugge, waarschijnlijk de drie, die te gelijk geprofest werden te Brugge, 1683, 11 Nov. De abt Terasse week naar Clairvaux; daarheen ook of naar andere fransche kloosters werden de overigen verwezen. Arn. Terasse is na eenigen tijd benoemd tot bestuurdereener abdij der orde Longh-Villiers(P.-d.-C.), in bezit van een commendatairen-abt. Aldaar overleed hij 25 Oct. 1691. Terasse was geboren te ChimayGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 247]
| |
De abt van de Velde had wegens zijne ziekelijkheid en om de groote moeilijkheden, waarin Terasse hem bracht en de abdij zou brengen, eenen coadjutor gevraagd aan het Staatsbestuur. Martinus Collé van Yperen was als zoodanig gekozen, doch nog niet benoemd, toen 11 Dec. 1680 de abt stierf. Zonder dat een nieuwe keus werd voorgeschreven ontving MARTINUS COLLÈ dezelfde maand zijne benoemingsbrieven, nu als abt van Ter Duinen. In de reeks der opvolgende abten merken wij bij de berichten der opvolging alleen op, dat steeds de bisschop van Brugge, niettegenstaande de privilegies der orde, den nieuwen abt inleidde en wijdde. De voorlaatste abt ROBERTUS VAN SEVEREN regeerde 44 jaar, tot zijnen dood 2 Aug. 1792. Zijn opvolger MAURUS DE MOL, 29 Juni 1793 geïnstalleerd, moest evenals zijn bisschop vluchten voor de Fransche legers. Hij overleed 24 Sept. 1799 te Altona, Duitschland. Noodlottig was deze vroege dood voor het herstel der abdij; erger was het feit, dat de oude abt van Severen sinds 1779 in 20 jaar geen enkelen novice had aanvaard. De eenige novice, dien abt Maurus kon aannemen, Robertus genaamd, ter eere van Robertus van Brugge, den eersten Duinheer, zou de laatste zijn. Deze, Robertus Pick van Oudenburg, werd uit haat tegen het geloof door de Franschen doorschoten in het koorgestoelte der abdijkerk en overleed aan de bekomen wonden 22 jaar oud, 5 Febr. 1795. 15 Nov. 1796 werden de Bernardijnen uit hunne abdij Ter Duinen gejaagd door de Fransche soldaten. Spoedig waren de Duinheeren, allen bejaarde menschen, uitgestorven. Slechts vier meer waren in 1819 in leven; in 1822 slechts twee. 1830, 2 Juli, stierf Alexander van Risseghem als pastoor van het begijnhof. Nu was heer Niklaas De Roover alleen. Reeds vóór 1830 zonden de Cisterciënsers der abdij St. Bernard aan de Schelde, tot herstel hunner abdij, eenige novicen naar Rome in de abdij Santa | |
[pagina 248]
| |
Croce. De ziel dezer onderneming was de Bernardijn Vincentius de Clerque van Eecloo, ordesgenoot van heer Niklaas De Roovar van Oost-Eecloo. Deze was echter niet te bewegen iets voor het herstel zijner orde in België af te staan. Toen de bisschop Mgr. Boussen, belast met het oprichten van het nieuwe bisdom Brugge, zijn intrede deed in de gebouwen der abdij Ter Duinen, 27 Jan. 1833, wachtte hem in een der zalen heer Niklaas De Roover en bood hem den staf en den mijter van den abt van Duinen aanGa naar voetnoot(1). Bijna alles wat aan bezit en eigendom van Ter Duinen en Ter Doest gered was, schonk De Roover aan den bisschopGa naar voetnoot(2). 1 Oct. 1833 was het seminarie ingericht in de voormalige abdij. Evenals in 1561 het inluiden van het opgerichte bisdom Brugge de doodsklok was voor de Bernardijner abdij Ter Doest, zoo was ook thans de tijding van het herstel van het bisdom Brugge een doodsmare voor de abdij Ter Duinen. Heer Niklaas (Richard) De Roover, de laatste Bernardijn van Duinen ‘ultimus religiosus abbatiae B.M.V. de Dunis’, overleed te Brugge 23 Maart 1833Ga naar voetnoot(3). Een kwart-eeuw geleden duidde het Brugsche volk de seminaristen nog aan als de Duinheeren. Bornhem. A.J. Fruytier, Bernardijn. |
|