gen, eene van zes cents van Dutoi'-Dutois', van die ‘krakante’; maar ze moeten, om wel te zijn, 'en ‘sitertje’ verlauwerd worden vanachter op de stovebuize.
Van al die schrikkelijke goe' dingen, en was er nochtans geen-een die aan den hutsepot kost!
- ‘Den-dezen’ die den hutsepot uitgevonden heeft, zei Tone, verdient e' standbeeld. Hutsepot! Maar... 't moet 'en hutsepot zijn met velletjes in, e' kauweltje, e' raaptje, en 'en schoon stukske zwijnevleesch; en dat moet kunnen smelten in uw mond en goed warm zijn. 'k Beklage 't mij iederen keer dat mijn maagske zoo kleen is en mijn honger zoo gauw over, zei Tone.
Tone zou 'en dag en 'en nacht verteld hebben van 't mondspel: van mossels, geernaarts en ingeleiden paling; en van heetekoeken!... zooveel blomme, terwe- en eerappel-, zooveel suiker, zooveel kaneele, rhum van den apotheker's en gist van Van Maeletje's, wat weet ik al, en van de stoveplate die moest gevet zijn - dat was immers zijn werk - met 'en halve patatte op 'en vorke gestekt, veel beter dan een slunsje dat openvalt.
Eén dingen, macaroni, 'n at hij niet geren, en zijn vrouwe hield daar stijf van; en ze wist het goed aan boord te leggen om eraan te geraken ook:
- Eet dat nu 'en keer uit verstervinge voor de zieltjes in 't vagevuur, zei ze, en als ge dood zijt en in den hemel, ge gaat dan de kroone dragen van uwe verdiensten...
- Eene van macaroni!
- Ja!
Tone liet hem dan gezeggen en at dan dat ‘water-en-blomme’... 'en mensch moet toch ook kunnen 'en verstervingske doen.
Wat hem bijzonderlijk tegenviel, was zijn geboortefeeste. Hij was geboren den negen-en-twintigsten van Kortemaand, dus... van een schrikkeljaar, en alzoo kwam de feeste lijk-maar alle vier jaar: dat was 'en