Biekorf. Jaargang 35(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Meiavond bij de linde. HET Angelus klopt over 't dorp en de landen en, ginds, in de kortwoonst gaan keerskes aan 't branden... 't Is morgen, 't is morgen de maand Onzer Vrouw, dáár knielen gewis zij vóór 't beeld van de schouw. Doch ziet, na een wijle gaat 't deurke wijd open en, door hunne kinderen vorengeloopen, treên vader en moeder van 't huis naar de baan: gepint moet, van avond, de linde nog staan! De kindren zijn dáár reeds, hun groen ligt reeds neêre en vader volgt, trage, met hamer en leêre, wijl moeder in de armen het beeld van de Maagd, het oude, geliefde kapelleke draagt. De kinderkes hupplen als, beiden genaderd, [pagina 114] [p. 114] nu vader de leêr zet in 't lindegebladert'... Doch stil wordt het plots, en 't veraadmen houdt op, als moeder het beeld reikt, daar hoog, in den top. Het plekske kent vader, hij kent het sinds jaren, waar 't beeld, als een nestje, zal staan in de blâren, beveiligd, heel diep, tegen regen en wind... Hij ziet of het recht hangt en... lacht lijk een kind. Nu spoedig moet pint- en versiering naar boven! 't Zijn kransen bij hoopen, 't zijn bloemen bij schoven, 't zijn blauw-witte vaantjes van ruttlend papier... Sa jongens, roept vader, geeft alles maar hier! Ze springen nu wild, op de sporten, de snaken, ze roeren, ze reiken, de leêre gaat kraken en 't kleintje, 't en kan niet, 't heeft traantjes in 't oog, en moeder ze pakt het en steekt het omhoog. En vader, hij roept en hij vat en hij vangt maar, hij vest en verzekert, hij heft en hij hangt maar; en schreeuwen de veelheid de lijn en de toon, [pagina 115] [p. 115] hij stapelt maar immer, hij vindt het zoo schoon! En als 't nu gedaan is en dat de eerste sterre verschijnt in den Hemel en 't donkert heel verre, zet vader zijn hamer en leêr aan den kant en buigt hij het hoofd met zijn klak in zijn hand. En moeder, de goede, de teeder-beminde, ze knielt met haar' kindren voor 't beeld van de linde... 't Is stil bij den boom lijk in 't kerkegebouw, en, zacht, dauwt de zegen van Ons' lieve Vrouw. J. Van den Berghe. Vorige Volgende