Eeckhout-Kinoo
Eeckhout is de eenige naam niet in Westvlaanderen, die eeken- of eikenwoud beteekent.
Het middeleeuwsch Latijn heeft een naamwoord Casnus = eik, een voorromeinsch woord, dat teruggaat op een vroeger *Cássanus, met klemtoon op de eerste lettergreep. Dit blijkt uit de bij boomnamen gewone afleiding *Cassáneu(s) bewaard in den gsln. Chassaing. Aan Casnus beantwoorden fransche oordnamen als Chanes en Channes.
Van Casnus komt het mlat. Casnêlum = eikenbosch. De ontwikkelinpspang van Casnêlum is
- in 't fr.; Cha(s)neit, Chanoit, Chanoi, - dial, en in 't nieuwere fransch Chanai. Van daar oordnamen als Chanoy, Chanay, Channay, Chanoy ook als gesln.
- in 't picardisch: Ca(s)neit, Canoif Canoi, waaruit de gslnn. Canoy, Cannoy, Ducanoy; en in Vlaanderen de zeer verspreide naam Van Canneyt, als oudste ontleening: eene jongere ontleening is Cannoot, Cannoodt, Canoot, en de jongste Cannoo, Canoo.
Het collectiefsuffix -êlum kan vervangen zijn door -ariu, -aria. Van daar plaatsnamen als Chaniers, La Chanière, en de familienaam Chanier; in het luikerwaalsch Chany en Dechany (i = ier). Picardisch, gsln.: Cannier, Canier; plaatsnaam La Canière; en in Vlaanderen de familienaam Canniere, Decannière, te Kortrijk en in den omtrek.
Doch het alleenstaande Casnus is regelmatig, naar het voorbeeld van fraxinus> fraxnus, veranderd in *Caxnus, en Casnetum in *Caxnetum, waarvan de ontwikkelingsgang is
- fr. Chaisneit, Chainoit, Chenoi,
- pic. Caisneit, Cainoit, Quenoi.
Waarvan namen als Chenay, Chenoy, Duchenois; pic., meest met verouderde spelling, Quesnoy, Quesnay; geslnn. Duquesnoy, Quesnoy, Quenoy En, aangezien ên en ein in WVl., toch in een goed deel van WVl., en wellicht wel elders, verandert in in, zoo aarzel ik niet den gsln. Kinoo te vereenzelvigen met Quenoy, Quénoy, Quesnoy. - In het Westen