Biekorf. Jaargang 34
(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 310]
| |
De kave van Bladelin'sWIE te Brugge en kent er niet de kave van Bladelin'sGa naar voetnoot(1), al den achterkant van ‘de Foereschole’ in de Naaldestrate? Ze was week aan den top, en ze is in vermakershanden gerockt, en ze is er onvermaakt wederom uitgekomen; en... we vragen ons af of ze nu zal moeten zoo blijven? Die kave is een onzer schoone oudewetsche. Ze zit daar immers zoo hoog op het scherpe dak van Bladelin's huis, waardat ze zoo heerachtig doet nevens den welbekenden, bebekten en omtuinden toren van 'tzelfde. Ze is, ze was gaan we zeggen, bezet bovenaan met een heel liefbewrochten witten randsteen, waarop dan eene dekking uit- en omhooge-rees van een viertal reken boveneengehoopte veurstpannen. 'n Vreugdig ‘schouw spel’ oprecht voor al die dat zag in de Naaldestrate, en om te worden bekeken vanuit al de huizen van heel het gebuurte. Zelfs, hoe schoone op zijn eigen, de toren ook won erbij, want waarachtig hij toonde daardoor beter ‘omgeven’, meer echt, immers hij toonde meer-waarlijk te wezen een huistoren, om redenrechts van die kave die 't huis aan hem, of hem aan 't huis deed gelijken. Welaan, waar dat de vermakinge noodig was, is geweest aan dien randsteen evengezeid. En daar is dus een stellinge, een eendelijke stellinge opgetrokken geworden om aan dien randsteen te kunnen; die stelling heeft er drie maanden gestaan; daghure, hout en stringen, de slete, schade aan het dak, en de sfeertjes; mannen op en neere om te gaan kijken vandichte, en om er eens van te klappen; dan volk om heel het bovengedoente met den randsteen-mee af te trekken; dan volk nog 'n keer om er 'n lap of-zoo-iets aan te leggen als een winde om een wonde, ttz. een lage of twee baksteen met spijze daartusschen; enz. enz.... dat miek alreeds een heele ‘kraweie’! Ondertusschen oorlof gevraagd aan de Stad om te mogen verder daaraankomen; toelage gevraagd aan de Stad om te kunnen dat ‘kraweitje’ betalen!... En de vermakinge moet nog beginnen! En de randsteen alleene moet tewege 'n drietal duizenden kosten! En de Zusters van 't klooster 'n hebben geen ‘duizenden’ om aan een kave te hangen; de schamele ‘honderden’ die zij bijeenkrijgen, zijn om aan hun arme kinderen leering en oppas | |
[pagina 311]
| |
te geven!... De Zusters en hebben 't niet warm... En de Stad en gebaart van geen koude! En 't besluit is geweest dat de stellinge weer omleege is gekomen, tot nader, of liever tot verder bescheid. En de kave? Staat daar nu als een met zijn hoofd af, nevens den toren die lijk-toogt van de andere eeuwe te zijn. Bladelin's huis is geschonden. Zoo dan? Alweder iets weg van oud-Brugge! Want dat zal nu zeker zoo blijven! De eenen en gaan nietmeer vragen om ‘hulp’ te verkrijgen, de anderen en gaan nietmeer vragen om te mogen ‘hulpe’ verleenen! En we liggen alreê met den winter op de hand: niemand die in-maanden nog zijn neuze zal buitensteken om naar een kave op te kijken; onze Heeren Kunstbouwberekkers ondertusschen gaan zitten elk met 'n vallinge - dat is zoo menschelijk toch -; en om te eindigen ons brugsche ‘kunstminnend’ volk is tewege wederom met smake ‘bij 't vuur gezet’. De kave is allichte vergeten. God toch!.. En te zomer? Niet beter. Schoon weere: alleman naar de zee, en ondertusschen een heerlijk vuurwerk aanstaande op de Markt met herhaalde verlichtinge van onzen Halletoren - duizende franks - ter eere van ‘Brugghe die dode’,... mitsgaders daarbij: leven om Brugge te herwekken, en gespeel en getuit en gezang, en met lof in de Bladen over de verdiensten van dezen die nog dagelijks ‘helpen’ Brugge verschooneren. Geen tijd om dan op kaven te denken! Er is nochtans ook alreeds 't eene en 't andere ‘ontbrugscht’! Zooals met dat huis aan de Sloterbrugge tegen aan de SpeelmanskapelleGa naar voetnoot(1), aan op de Markt aan die Bank daar, dan op den hoek van de Vlamincstrate haaiende naar het Kraneplaatsje... en meer elders! Allemaal zoo weinig aan Brugge gelijkend, of in den geest van de stad. En nu hier, aan Bladelin's huis! En dat, bij gebreke te wege aan ‘hulpe’... och aan 'n klein niemendalletje in vergelijkinge bij de tienmaal-zoovele, bij de duizenden jaarlijks van die Halleverlichtinge! Die jaarlijksche Halleverlichtinge! Ookal iets dat hier zoo weinig vandoen was. In 't Zuiden, te Kortrijk b.v., daar zijn ze er lijk zot van, van al die verlichtingen; hier? achter 'n keer ze ‘hebben 't gezien’. Ze zien hier veel liever Brugge verlicht in den dag, verlicht door zijn eigen gefonkel, door zijn eigene schoonheid, de pracht van zijn enkele zijn, het geschitter hem eigen, welke toch ook velemin kost, en langertijd meegaat, en zelfs almeer opbrengt dan al dat geflonker in 't donker, waarvoor... Brugge niet noodig had schoone te zijn. | |
[pagina 312]
| |
Komt, breken we den stok hier onttween. Geven we 'n beetjen aan 't eene en 'n beetjen aan 't ander. 'n Kan het niet gaan niet beter wat-minder voor al die verlichting, en entwat-van-niets meer voor onderander de kave van Bladelin's, zeggen we: voor allen onderhoud in dien aard, nl. aan gehouwen waarvan de menschen tegen de kosten niet kunnen? 'n Zou dat voor Brugge niet beter zijn? H. Cavievaghers. |
|