Biekorf. Jaargang 34
(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |||||||
In de hoogmis roep ik af dat ons Landbeheer in Frankrijk leerhuizen in-gang heeft gesteken. Onderhoud en leeringe voorniets, met leeraars en leervrouwen van hier. Sterk aanbevelen 'n doe ik het nog niet tot dat ik nader nieuws ervan wete. 't Is voor meisjes van 8 tot 16, en voor knechten van 8 tot 14 jaar. Er hangt ook een aanplak uit, voor de boeren:
Wat er daarvan geworden zou, hebben we nadienGa naar voetnoot(1) gezien. Nogal eenige boeren hebben hen daartoe willen begeven om een of ander van die voorstellen aan te nemen. Doch verschillende onder hen hadden er weinig geluk mee. 't Zijn dan boeren uit Dickebusch geweest die samen een weide in Calvados hebben gepacht, doch aan Den Abeele gekomen, ze moesten terug met hun vee. Weer anderen dan hebben weiden gepacht dichter van 't vechtgebied, weiden waardat er geen peerden in zaten, en waar dat het gras in 't algemeene weinig vermoord was; of ook weiden bij verlatene hofsteên: doch ja, meer dan één beeste is daar door de bommen gedood. Verder nog, andere boeren hebben ook weiden gepacht vanvorenaan in Frankrijk, doch zijn er met eene kleine winste van thuisgekomen: de zorgers 'n waren 't lijk niet, en de plage is erbij gekomen; en zegt dan ook, dat het vee in 't verkoopen niet hooge gegaan heeft. Twee overheden en zeven man zijn begraven te Heugebaert's A. op het hof. Weere veel volk is in 't toekomen: 't is 't 14e voor Dickebusch. Dezen avond ten negenen, en den morgen daarop | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
ten drie'n, 'n ruimen tijd lang, geweldige buischinge al Boesinghe. Maandag, 31n. In den uchtend vele bommen op den Geithoek te Vlamertinghe. Daar staan drie zware stukken van de Engelschen. Een onzer grachtstekers, 'n mensch van Reninghelst, Abdon Vandewynckel is gisternacht te Voormezeele door 'n kogel gedood. Zijn maten dolven 'n put daar hij lag, en 'n halve stonde nadien was hij reeds-al begraven. De engelsche krijgswerkers mee met onze delvers, zeggen dat ons volk veel te stout is. Dinsdag, 1n in Zomermaand. ‘Biddag’ op De Clytte. Plechtig en wel gehouden. De engelsche S. John Society, thuis op Vlamertinghe (Schaapstal) vraagt om hier de ziekemenschen tc komen verzorgen thuis, of ze naar 't Gasthuis te doen. 'n Schoon werk. En weer een Staf in de schuiltimmers tegenaan Coene Marcel's. Woendag 2n. Dewijl ze ons gerust laten 's nachts, ben ik weere gaan-slapen naar huis. Geen calendarium ofte dagdienstwijzer nievers te krijgen: we moeten hem zelf opstellen. Er komen nogal wat ouders af, om hunne kinders te doen opnemen voor 's Lands schoolkoloniën of leergaarden, immers die daar in 't Fransche. Omtrent àl de wapengasten zijn er van Kitchener's leger. De torens van S. Jacob's en S. Pieter's te Yper storten in met halfdag. 't Wordt gezeid dat de Engelschen die hebben doen springen. Al dat legergoed plundert in Yper dat 't stijf scheelt, en biedt zijnen roof te koop aan het volk. De Belgen rijden even voorbij met een groot voer bovenbedden uit Yper. E.H. Pastor van S. Pieter's, alledage, mag met een landwacht op zelfgerij gaan totaan Yper om, wat de moeite weerd is, te redden. Achter eten van halfdag trek ik naar Poperinghe achter nuttebrood. De stad is lijk dood. Bijna nie- | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
mand nog thuis. En toch is er weinig gerampt: omtrent 'n tien huizen vernield, en eenige andere beschadigd; niet' méér. Donderdag, 3n. H. Sakramentsdag. De kapelaan van Dranoutre berecht; ik ga hem bezoeken. Heel de streke in de ruste. Den 4n. Eersten Vrijdag. 140 HH. Nuttingen. Dezen nacht, ten 11n, is de hofsteê opgebrand van Remi Onraet's. Remi had gestadig veel krijgsgasten gehad. Gisteren met valavond waren ze door, naar het grachtveld, allen uitgeweerd zeven. Men zegt dat er, vóór dat zij optrokken, met Remi waren woorden geweest. Nu, omtrent den elven, was er almedeens brand. De zeven mannen reddeden aanstonds hun peerden, doch lieten de liên van den huize maarslapen. Dezen ontwekten door 't geknal van de kogels, en hadden schaars nog den tijd hunne kleêrs mee te snakken. Vaneigen de legerliên loochenden in iets plichtig te zijn: ze waren lang weg, zeiden zij, van daar waar ze vuur gemaakt hadden. Van ons nochtans, niemand 'n twijfelde of dat ze 't zijlieden waren. Maar ...maanden nadien nog, 'n weet Remi niet of hij in iets zal vergoed worden. Anders voort ruste. ('t Vervolgt). [A.V.W.] |
|