dat hij van zijn hof nietmeer ging, en dat dannog Foor en Capoen twee werkliên van 't hof, naar den standoverste, of camp-commandant, en verder naar Reninghelst weggeleid wierden: niet gaan, loopen haast, vollen stap, met bachten hen krijgsvolk, den steker op 't roer. Voor een ouden man en een zieken! Drie dagen lang wierden ze in een schuiltimmer gehouden, schier zonder eten of drinken. En dan eindelijk... voort, met weinig meer dan een snak en een snauw, ze mochten weer huiswaard! Maar: aan den ouden Doom het wierd wèl gezeid, dat hij van nu af aan, nooit één man van het leger nog 'n stroo in zijn weg en mocht leggen. Zoo kwamen ze thuis. Vader en zone rechte naar bedde, de andere twee meer dan ‘verblijd’ van te drinken op de verlossing. Van 's anderendags zou men den vader al een klein beetje titsen... en ze verbrandden zijn diltestaken, die schurken! De zoon, hij, 'n ging niet meer opstaan; en is gestorven ten koorntijde daarna. Leontiene zijn vrouwe, lange ziekelijk
mede, heeft hem een maand daarachter ook vervoegd in het graf. Schamel gezin toch!
In den achter-halfdag ga ik naar Reninghelst achter mijn eerste betalinge sedert den oorlog. Met den avond gevlieg; en schieten ernaar.
Woensdag en Donderdag, 26n, 27n in Bloeimaand. Niets bezonder's. Voort brand in Yper. Voort ook nog een sperke van ‘ziekte’ in de streke. 'n Berechtinge.
't Is te zien dat de engelschen hunne slagreke slot geven. De Ve legerschare die hier lag van sinds Palmenzondag staat om te vertrekken. Het geschutsvolk, alhoewel niet vast aan de scharen, wordt tamelijk versmeten. Vele vluchtelingen van Dickebusch beginnen weder te keeren.
Vrijdag, 28n. Koud, killig weere. Poperinghe nu-en-dan eens besmeten. Vlamertinghe verbetert.
't Gebeurt nu al dikwijls dat ook dezen die werken in de wegen, opmoeten om 's nachts te gaan