Biekorf. Jaargang 34
(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Hij streelt ons de lippen
lijk voedsel en drank
en is zóó welluidend
dat, dood in de monden,
hij walmend blijft leven
langs beuken en gronden.
Cibavit!... 't Is graan
ons als brood vóórgezet,
't is olie, 't is zalf
uit de terwe geplet,
't is voedsel en balsem
voor duizende zielen,
die hongerig staan
of die bloedende vielen.
Cibavit! 't Is honig,
't is zeemspijze Gods,
in guldene stralen,
gevloeid uit de rots,
een fijnheid voor vromen
door brood reeds gespezen,
een zuivring, een zoetheid
die zieken genezen...
Cibavit!... De Mis
gaat haar' feestlijken gang...
Het Lauda weêrklinkt
als bazuinengezang;
het schittert, het schildert
in vorstlijke verwe
het wordend Mysterie
van honig en terwe.
Cibavit!... De priester
buigt 't hoofd en den knie...
de terwe gaat opwaarts,
de honig... en zie,
geen honig is 't meer
| |
[pagina 148]
| |
en geen terwe in zijn' handen,
maar Christus die opbloeit
uit zomeroffranden!
Cibavit!... Het volk slaat
zich driemaal de borst.
En, stervend van honger
en hijgend van dorst,
gaan duizenden nu
in Gods Tempel naar voren
en nutten een weelde
van honig en koren...
.......
Cibavit!... Met God
in den honig en 't graan,
is thans onze ziel, zij
allééne, voldaan;
o mocht ééns mijn ooge,
met 't goud in zijn' vaten
door 't graan en den honig
als grondtoon gelaten,
het glanzen aanschouwen
van 't gouden Gelaat
waarnaar het zoo hongrig
en dorstig nu staat
en nutten en nutten,
neen, nimmer volspezen,
de voedende volheid
van 't goddelijk Wezen!
Jos. Vanden Berghe. |
|