't Stil ende.
Zoo heet te Brugge in den mond van velen, de nieuwe en onzegbare ‘Philips de Goede laan’. Da' 's gekomen van de brugsche binnenvisschers, die langs dat ‘einde’, in de vestinge ‘stille’ visschinge hebben. De menschen verstaan daarover malkaar, heel Brugge door; daarentegen niemand ‘van Brugge’, in een eerste, 'n weet er zoo-seffens te zeggen waar dat de ‘Philips de Goede-laan’ ligt.
Nu, we 'n durven vaneigen niet aandringen opdat die name ‘'t Stil Einde’ aangenomen worde van Stad. Die naam is te brugsch... dus niet schoone genoeg voor de vreemden; te brugsch... d.i. niet ‘kunstig’ genoeg voor in-Brugge. Wat wil je, de tijden zijn zóó thans: ‘kunstig’ moet 't er zijn, maar niet ‘brugsch’! In Godsnaam; al is het toch jammer.
- En van stratenamen gesproken, 't schijnt dat Heer Parmentier, onze stadsoorkondwaarder, nu zijn verslag op de straatnamen ingediend heeft, immers aangaande het verleden en de oorspronkelijke stelwijze ervan. Vanuit dat verslag zal men weggaan, zoo wordt er vermond, om de huidige namen onzer straten te herzien. Maar waarop zal men steunen om 'n richting te kiezen? Op 't recht van 't gebruik? Op dat van de oudheid? Op dat van de streektaal? Op dat van den geest van het volk?... Of... weer op dat-aleen van ‘de’ kunst? Ttz. weer aleen op dat van het oog, en weer niet een beetjen op dat van het hert?
Mocht het toch eenmaal in Brugge weer gaan op-zijn-brugsch, met -straaties, en -brugskes, en -wegen, en gotje's, en zakske's, en wat weet ik al nog... echt brugsch.
B. De Beer.