Biekorf. Jaargang 34
(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNog een woord over den Boerenkrijg in het Leyedepartement
| |
[pagina 87]
| |
sche stukken èn hun korte inhoud daar voorkomen, doch een derde maal voegt hij er evenwel bij dat die bijdrage niettemin toch een zeker nut hebben zal!
Eerw. Schrijver valt daarna deelen aan uit den grond zelf van het vraagstuk. ‘Wel is waar, zegt hij, heeft de Boerenkrijg hier niet gewoed lijk in de Kempen, maar gewis is de strijd meer geweest dan men soms wel denkt.’ Ik ben het daarover niet eens met eerw. heer P.A., ik denk dat die strijd hier nogal wat overdreven geweest is toen men er de verhonderdjaring van vierde. Wat mij echter het meest opviel, is het volgende zeggen van den Schr.: ‘Een officieel bescheid hadden we hier willen vermeld zien en benuttigd maar vinden het jammerlijk niet. Tot nu om zeggens is het door niemand aangehaald noch gebruikt; we bedoelen de uitspraak van den rechtbank der Somme in zaak schadeloosstelling voor de schade geleden in onze gouw onder den Boerenkrijg. P. Verhaegen, La Belgique sous la domination française (1792-1814), T. III. La guerre des pavsans. Bruxelles, 1926, blz. 567 kent het stuk, doch schijnt het niet gezien te hebben. In alle geval benuttigt hij uitspraken van andere gouwen maar van deze voor West-Vlaanderen geen woord (bl. 578-581). Gewis valt er op de aangegevene cijfers van geledene schade veel af te dingen, maar telkenmale wij het stuk, waarvan een afschrift in ons bezit is, vergeleken hebben met andere oorkonden uit eene of andere gemeente, telkenmale hebben we bestatigd dat wij in die uitspraak wel juist de gemeenten vinden die aan den Boerenkrijg hebben medegedaan, en dat wij er ook gemakkelijk kunnen de vooraanstaande republikeinsgezinden uit ieder gemeente in vinden. Die | |
[pagina 88]
| |
uitspraak ware eene staving en vollediging van Sch.'s opgave onder bijlage III.’Ga naar voetnoot(1). P. Verhaegen, in het boven aangehaalde werk (blz. 572-583), zegt hoe die schade door de republikeinen binst den Boerenkrijg geleden, door bijzondere commissarissen vastgesteld werd. De aangevingen dezer laatsten waren fel overdreven, en de burgerlijke rechtbanken van het oude Frankrijk die met die zaken gelast waren (voor ons departement die van de Somme [Amiens]) velden hun oordeel zonder de betrokkene gemeenten te hooren. Deze gemeenten wilden vaneigen niet betalen en vliegende kolonnen werden belast met dit geld te innen. De heer Verhaegen voegt er nog bij hoe later onder het Consulaat deze sommen erg verminderd werden, en dat er toen ook overeenkomsten tusschen de betrokkene partijen gesloten werdenGa naar voetnoot(2). In ons departement was het ook zoo. Nr 1947 der eerste reeks liassen van het modern archief, berustende op het Staatsarchief te Brugge, houdt de brieven in, door de betrokken cantonale besturen van het Leyedepartement aan het middenbestuur te Brugge gezonden, toen hun het bedrag kenbaar gemaakt werd, welke zij, volgens de uitspraken van de rechtbank van de Somme, als schadeloosstelling moesten betalen. Enkele cantons weigerden beslist dit bedrag over de belastingsbetalers te verdeelen (o.a. Thielt, Zonnebeke, Rousselare, Thourout). Al de veroordeelde cantons gingen in beroep. Ik geef hier een uittreksel uit den brief door het bestuur van het canton Rousselare aan het middenbestuur gezonden op 17 frimaire VIII; de meeste | |
[pagina 89]
| |
brieven van de andere cantons zijn nagenoeg van denzelfden inhoud: ‘L'acte d'appel a été insinué au commissaire central, et vous avez approuvé par vot e arrêté du 6 frimaire le même appel; par conséquent citoyens administrateurs, nul (sic) taxe ni recouvrement n'a été faite jusqu'à ce qu'un autre tribunal aura approuvé ou désapprouvé le dit jugement après que nous aurions donné nos moyens de défenses, nous croyons qu'il n'est aucunement nécessaire de vous observer d'avantage sur les états de plusieurs individus pour la demande des dommages intérêts, car en tems et lieu, l'administration prouvera la fausseté de plusieurs demandes’. Wat meer is, het middenbestuur van het departement dat belast was met deze schadevergoeding te innen, en dat bestond uit overtuigde republikeinen nam openlijk de verdediging op van de veroordeelde cantons. Iedermaal dat een canton aanvroeg om in beroep te gaan, nam het middenbestuur een besluit ten zijnen voordeele, welk besluit samen met de aanvraag naar den minister van rechtswezen te Parijs overgezonden werd. De ontwerpen van deze besluiten berusten op het Staatsarchief in het pak nr 2026 der eerste reeks liassen van het modern archief. Niettegenstaande dit alles, werden hier toch vliegende colonnen rondgestuurd om het geld op te halen. Het stuk heeft dus wel waarde om de vooraanstaande republikeinen in elke gemeente te doen kennen, maar wat de feiten betreft, de brief van het canton Rousselare en de andere brieven der cantons schijnen ons aan te toonen hoe zeer we daar ook op onze hoede moeten zijn. Indien er ooit een stuk geweest is waarvan de strekking in franschen zin tastbaar is, dan is het wel die uitspraak van de rechtbank der Somme.
In dezelfde boekenschouw onder nr 164, geeft ons de hooggeachte Schrijver nog een beoordeeling over de lijst die ik in Biekorf 1926, blzn 217-227 uitgaf | |
[pagina 90]
| |
onder den titel: ‘Wie deed mee in den “Boerenkrijg“?’ Eerw. Heer P.A. zegt o.m. van deze lijst: Stellig is ze ook grootelijks onvolledig en bevat ze niet, lijk schrijver het schijnt te zeggen, ‘al de inwoners van het Leiedepartement die eenigzins schuld hadden aan den opstand’ (bl. 218). Ik moet het bekennen dat ik er het woordje al te veel bijgezet heb, zooals ten andere blijkt uit wat ik daar ook op blz. 226 schreef: ‘Het bovengedrukte stuk is niet volledig. Uit de verslagen over den opstand die in hetzelfde pak berusten, hebben we nog de volgende beschuldigden gevonden... enz.’. Daarbij: ik heb daar zoo juist gelezen in het verdienstelijk werk van de heeren E. Hosten en E.I. Strubbe, over: De struikroovers in Vlaanderen op het einde der XVIIIe eeuw. De bende van Bakelandt (Annales de la Société d'Emulation de Bruges, 1927, blzn. 103-165, ook afzonderlijk uitgekomen), dat deze bende onder hare leden drie mannen telde die deelgenomen hadden aan den Boerenkrijg en waarvan er maar één vermeld staat in boven aangehaalde lijst! Dit wilt daarom niet zeggen dat er veel schurken onder onze jongens geslopen waren. Verder schrijft eerw. heer P.A. nog in zijn bespreking: ‘Ofschoon we ten volle eens zijn met schr. als hij aanneemt wat in B. 1926, bd. xxxii, bl. 216 stond, dat de naam “Boerenkrijg” maar van lateren datum is, vinden we het nutteloos over dien naam te vitten. Daarbij is het meer dan gewaagd uit bovenstaande lijst te besluiten (bl. 219) dat “de echte boeren” niet medededen aan den opstand. Er zijn er maar 3 in het stuk als landbouwers opgegeven, dat is waar, maar van het overgroot gedeelte der lijst wordt geen beroep opgegeven. Wat waren deze? Zoo b.v. Deynse Ignace (bl. 225) van Ardoye, slecht geschreven voor De Deyne Ignaas, was een “landwerker”. Meer nog “journalier” lijk er sommige op de lijst genaamd zijn, op den buiten | |
[pagina 91]
| |
wat zijn ze? Iets anders dan boerenwerklieden? Wij gelooven het niet.’ Ik denk het ook niet. Een ‘journalier’ is een boereknecht, en geen ‘echte boer’ zooals ik dezen laatste bepaald heb op blz. 218 van ‘Wie deed mee in den “Boerenkrijg”?’, namelijk zeggende: ‘De echte “boeren” zijn niet talrijk op den buiten, ze staan er ook in hooger aanzien dan de groote heeren in de stad.’... En zoo blijft mijne stelling staan.
Ten slotte: toch ditmaal, heeft niet de verdienstelijke schrijver een weinig te vlug geoordeeld, en mij ten onrechte veroordeeld? J. De Smet. |
|