Om te weten wat Vlaamsch is.
We zeggen 't allang, en we gaan 't dit jaar als 't God belieft nog alsanmaar voortzeggen: om te weten wat vlaamsch is, vlaamsch van geest en ook van uitinge, men luistere naar het volk.
Gèèn-vlaamsch is b.v. wat mijn neve mij te Nieuwdage voorlas: ‘Lieve Peter, wat roep ik U op heden heel gelukkig toe: zalig heilvol jaar lieve Peter. Dat Jesus zoet over U zijn besten zegen late dalen en U nog lang aan mijn liefde moge bewaren. Steeds wil ik braaf zijn vlijtig leeren en altijd blijven... Uw lief doopkind, Jacques Tuymelboom’. Daarop heb ik hem gezeid: - Kotje, wie heeft er u dat geleerd? - De Juffrouw, zei de knaap, en hij voegde erbij: ik kan nog eentje! - Wat voor eentje? - Zeer lieve Peter, hoemeer da' je geeft hoe beter; geef'-je me niet, dan zijt gij mijne lieve Peter niet! - ...En, wie heeft er u dàt geleerd? - Veva, Peter. (Veva is hunne kindermeid).
En daar zi'! Daar hadt ge 't werk nu van de Juffrouw, de deftige Leervrouwe, en 't werk daarna van Veva de ongeleerde kindermeid. Het eerste doende om deugd te stichten; en het tweede ondeugend boos. Maar 't eerste onwaar, en fransch van draai, kruimeloos en stijde; en 't ander waar en volksch en vlaamsch, en dies alleen gegeerd.
Wilde men toch in 't leeren de taal van 't volk involgen!
Intusschen, beste Lezer-hier, wij aan U, wij wenschen U