Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd't Geheim van den palingDUS over den paling? Niet over zijn klibbere doening in 't modder van vijvers en aren, niet over zijn vangst en over wat weet ik, maar over zijn voortzettinge, die langen tijd 'n raadsel in de vischkunde geweest is. Men wist al lang dat de gewone paling (Anguilla vulgaris) zijn eieren niet in 't zoet water 'n legt, maar dat hij over koude najaarsnachten zijn modderige woonste verlaat, gedreven door 'n onweerstaanbaren natuurdrang, om de zee te zoeken, den onmetelijken waterplas! Die trekkende paling noemt men trekpaling of drijfaal, ook nog schierpaling, schieraal of zilveraal omdat hij alsdan zijn bruiloftskleed heeft aangetrokken: donkergrijzen rug, zilverwitten buik; (schier beteekent helder, grijs, bruin: vgl. Verc.'s Etym. Wdb. op ‘schier’). De paling naar de zee ter bruiloft?... Ja men zal 't zien. Eens buiten 't nabije kustwater, is men langen tijd zijn spoor kwijt geweest: nooit vond men eieren noch larven van palingen. Maar in 't vroege voorjaar zag men regelmatig in de wateren van West-Europa tallooze kleine glaspalingen verschijnen: jonge, doorzichtige palingen die de binnenwateren opzwemmen naar vijvers en aren om, vandaar uit, 't zij in martelende menschenhanden aan te landen, | |
[pagina 302]
| |
't zij na 'n jaar of acht gelijk hun ouders den verren tocht naar 't groote water te ondernemen. Waar trekt de paling heen, en waar komt hij vandaan? In 1856 had de Engelsche dierkundige Kaup een klein glasachtig doorschijnend vischje, gevangen in de zeestraat van Messina, onder den naam van Leptocephalus brevirostris ontleed en beschreven. Maar was dat 'n soort op haar eigen (species)? Men dacht van ja, totdat op 't einde van de verleden eeuw de Italianen Grassi en Calandruccio ook dergelijke vischjes vongen in dezelfde straat van Messina en na lange nauwkeurige naspeuringen tot het verrassend besluit kwamen dat ze niets anders 'n zijn als de momvorm (larvaGa naar voetnoot1)) van de doodgewone palingen. 't Bleek haast ongelooflijk dat er uit die teere kristallige platte vischjes lange donkere glibberige palingen groeien! Daarbij meenden die twee natuurkundigen dat de Leptocephali bodemvisschen waren, behoorend tot deze slag van visschen die 'n tijd lang vrij rondzwemmen en eindelijk hun leven gaan slijten liggend op den bodem der zee, zoo de platvisschen, tong, tarbot, enz. Dat 'n is geen waar: zoo 't eenige jaren nadien door den Deenschen vorscher Schmidt bewezen wierd. Geprikkeld door 't ruchtbaar gemaakte werk van Grassi en Calandruccio, toog hij mee met de onderzoekingsvaart van de ‘Thor’ en haalde in 't voorjaar van 1905 met zijn ‘Youngfishtrawl’ 'n soort nauwmazig treilnet, tusschen Ysland en de golf van Gaskonjen, honderden Leptocephali boven: de eerste in den Atlantischen Oceaan gevangen. Daarmee kreeg Schmidt stof voor werk: één jaar later (1906) betoogde hij vóór de wetenschappelijke | |
[pagina 303]
| |
wereld met prachtige lichtprenten den overgang van Leptocephalus op glaspaling, en bewees daarbij dat de Leptocephalus niet 'n bodemdier ('n benthosdier) maar 'n echte zwemmer ('n pelagios) is. Zoo had men 'n voetje vooruit gezet. Maar 't geheim dat de vischkundigen tergde: de onbekende verre reize en 't onbekende paaigebied, bleef... geheim! Vele waarnemingen echter, vele onderzoekingen, - waarvan wij natuurlijk hier geen uitgebreid verslag willen meedeelen - vooral tijdens den beroemden zeetocht in 1910 van het onderzoekingsvaartuig de ‘Michaël Sars’ en sedertdien door allerhande vakkenners gedaan, hebben stilaan klaarte gebracht over de paaiplaats van den paling. Ofschoon er nog vele duistere zaken zijn in 't voortzettingsgedoe van dezen visch, mogen we toch vast en zeker zeggen dat het doel van deze verre zeereize der zilverpalingen of schieralen de vermaarde Sargassozee is in den Noordatlantischen Oceaan tusschen de Azoren en de Bermudische eilanden. De paling paait dus in die Sargassozee: het fabelachtig en gevreesde graf (!) der zeelieden van vroeger, en thans het vruchtbaar werkgebied van de zeekundigen! Slaan wij eventjes 'n oogslag op de zeekaarte van den Noordatlantischen Oceaan en houden wij vooral de aandacht op de groote zeestroomen: - den Noordevenaarstroom van af de kuste van Afrika evenwijdig nagenoeg met den evenaar tot bij de kuste van Amerika; - den Golfstroom vloeiend uit de golf van Mexiko door de zeenauwte van Florida noordwaarts tot bij Nieuwland en vandaar Europawaarts afbuigend; - eindelijk den Kanarischen stroom in 't Oosten Zuidwaarts vloeiend om 't watertekort door de zuiginge van den Noordevenaarstroom teweeggebracht aan te vullen. Deze drie zeestroomen vormen 'n reusachtigen kringloop die omendom 'n rustig gebied omsluit, de Sargassozee: kalme onafzienbare blauwe | |
[pagina 304]
| |
watervlakte waarop hier en daar goudgele pakken bessewieren (Sargassum)Ga naar voetnoot1) drijven. 't Is oprecht verstommend dat de jeugdige paling zoo ijselijk verre van onze vijvers en aren geboren wordt! En toch zijn daar de nauwgezette, wetenschappelijke onderzoekingen die 't bevestigen: verleden jaar nog de zeetocht van Dr. William Beebe op den ‘Arcturus’. Wat reusachtigen afstand die 't jonge vischje moet afleggen aleer het als glasaal in Europa's kustwateren aanlandt om vandaaruit de binnenwateren te gaan bevolken van af het Skandinaafsche schiereiland tot in Syrië en Egypte! Vast en zeker wordt het geholpen in zijne beweging, en in 't vinden van den weg door de zeestroomen: maar ook door eigen kracht en eigen natuurdrang weet het hoe zich gericht in de onmetelijke wateren van den Oceaan! En al even verbazend is 't dat ditzelfde vischje vele jaren later als zilverpaling dienzelfden weg wedervindt en hervolgt, om op zijn geboorteplaats in de verre geheimzinnige Sargassozee te gaan bruiloft vieren. God! Wat wordt er, om het leven van een ras in gang te houden, niet van wonder's bedreven onder de minste dieren. Knokke a/zee. Jozef De Langhe. |
|