Mengelmaren
Twelkens?
Honderden keeren heeft KdF., toen hij klein was, dit woord gehoord als komende van een oude brugsche ‘ieffrouwe’, zelf in dien tijd al een tachentig jaar. Alzoo b. v: ‘'k he'n lik verschoowten, twalkens de koowlen, hoore 'k do zeggen, ziin toch zo upgeslegen’; ofnog: ‘'k ziin zo ziek, twalkens 'k liggen medden ferme koekde’.
Oud brugsch dus, van vóór t'einde der XVIIIe eeuwe, en allichte misschien op de lippen dier juffrouw, in 1845, als levende woord uitgestorven. Heeft het nog iemand sedert gehoord?
Wat een woord is dat?
Van gebruikswege: 'n zou 't soms de weerga niet zijn van ‘waarom’, nogheden meegaanderwijze ingevoegd in een zin, immers als inleidend woord voor een redenaangevinge? In den mond van de menschen te Becelaere, hoorde ik die wending gestadig; b.v.: ‘'t weere gaat beteren, waarom, de hennen wandelen voort in den regen’.
De beteekenis zelve van twalkens blijkt inderdaad ook te wezen = waarom (als gebruikelijke wending van redenaangeving); en = aangezien, vermits (in bedoeling).
En de bouw van het woord? Is ‘welk’ (DBo o. 't w.) in een algemeene beteekenis van ‘wuk’ ‘wat’ ‘waarom’, bijwoordelijk in den tweeden naamval gebruikt, met daar-vanvoren-aan de aangevoegde zoo dikwijls gebezigd in 't spreken en waarvan in Loq.2 (o. 't w. ‘hermen’ bl. 190) een halfbladvol voorbeelden staan. Alzoo staat daar ook twi (uit Oudemans) in den zin van: waarom. Die aangevoegde t- kende men ook te Brugge, en kent men er nogheden, b.v., om maar op één woord te wijzen dat nog nievers geboekt werd, in ‘twie(n)zes is dat’, eigenlijk ‘wiens’.
L.D.W.
* * *