ben ik er boven op, riep hij vol blijdschap. Wat scheelt mij goud en geld, mijn ransel zal mij alles geven wat mijn herte lust; leve de vreugde!
Ja maar, Pieter en kost algelijk in dien ransel niet slapen en alle dage moest hij slapinge zoeken.
Zoo kwam het dat hij op eenen avond aan een kasteel kwam en vroeg om daar te mogen slapen.
De knecht leidde hem binnen, en de slotheere kwam bij hem en zei:
- Gij kunt hier slapen: maar 't spookt in uw slaapkamer. Al degenen die hier geslapen hebben, vonden wij 's morgens' geradbraakt door de duivels.
- Ik en ben noch voor duivel noch voor gelijk wat spook benauwd, antwoordde Pieter, en hij dacht op de krachten van zijnen ransel.
- Als 't alzoo is, de goede ruste, zei de slotheer en hij ging weg.
De knecht leidde Pieter dan naar dien kamer en sloot de deur.
Als 't nu middernacht sloeg op de klokke van 't kasteel, wierd Pieter gewekt door een helsch geruchte, en zeven duivels, zeven benauwelijke gedrochten kwamen dansen rond zijn bedde.
- Niette dichte te komen, riep Pieter, of gij gaat 't u beklagen.
Zij loechen hem uit en ze begosten aan zijne deksels te trekken.
- Ik wensch u allen in mijnen ransel, vervloekt gespuis, riep hij, en seffens was alles stille in den kamer. Ja, mijn verdooie, juichte hij, ze zitten er in, 'k zal ze morgen leeren mijnen slaap storen, en hij sliep wederom in alsof er niets gebeurd en was.
's Anderendags was de slotheer uittermate verwonderd Pieter gave en gezond te zien voor den dag komen.
- En wel, jongen, hebt gij de spoken gezien?
- Of ik ze gezien heb, mijnheer, ja gewis, en ze zitten hier in mijnen ransel. Uw kasteel is verlost, dat is de belooning van uwe herbergzaamheid.