Maar wat zijn die sterrekens?
Wie ontsteekt en dooft er die vonkelende kleene lampen?
Hier staan we voor één van de schoonste wonderdingen van de natuur, één van Gods meest bewonderensweerdige kunstgrepen!
We laten onze tooverflesch rusten tot morgen, en morgen plaatsen we ze dan in een zijdelingsche klaarte, liefst 'n zonnestraal.
En nu goed gekeken: aan den wand hangen er velevele min doorschijnende bollekens: kleene luchtbellekens zou 'k zeggen, of neen, beter gekookte tapiokagraantjes, maar veel kleener!
Met 'n sterk vergrootglas zullen we nu een van die puntjes bekijken: rond is 't, ietwat als 'n perzik in 't kleene, niet heel en al doorschijnend, witachtig, met van binnen 'n donker korrelke, de kern, en van buiten 'n kort steertje dat beweegt als 't bolleke vrij is.
Hier komt de wetenschap er tusschen om te verklaren dat die kleene dingskens: levende wezens zijn, en meer: voelende wezens, dus dieren die de wonderbare eigenschap bezitten licht uit te stralen, te vonkelen bij de minste beroering van 't water.
In de wetenschap heet het diertje: ‘Noctiluca miliaris’: 't korrelkleene nachtlampje! En waarom dat sperkske vier in 't Vlaamsch dan niet genoemd: ‘zeevonk’?
Die noctiluca, dat zeevonkske is 'n éencellig diertje, 'n protozoë, 'n oerdiertje, behoorende tot de onderverdeeling van de zweepdragers (flagellata).
Hoe heet nu 't verschijnsel dat we zooeven op 't strange bewonderd hebben?
Met de ingedrongen vreemde kustbevolking en met sommige boeken zou 'k zeggen: 't fosforesceeren, de tosforescentie van de zee! Maar 'k zegge liever, met de aloude kustbewoners, met de visschers die van overouds hun vlaamsch krachtig en gezond bewaard hebben, 'k zegge liever: ofwel zoo de visschers van de oostkust ‘'t blekken van de zee, den zeeblek’; ofwel