Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
de schoonheid glanzen zie
die uwe ziel belicht,
dan is het of een straal
des Hemels in mij viele
en 'k buig mij diepe, kind,
voor uwe kinderziele!...
Een' kinderziel! Hoe rijk
een tabernakel zij,
hoe groot een oudre ziel,
zoo blijde is niets als zij,
Uit cederhout gesneên,
met 't fijnste goud beslegen,
kan 't Tabernakel wel
een krans zijn om Gods Zegen,
doch nimmer kende 't,
in zijn' koude stoflijkheid,
de grootheid die 't verbergt,
den zin der Godlijkheid...
Een oudre ziel, och ja,
die 't kind-zijn zag verzwinden,
die wervlen wist de sneeuw
in wilde levenswinden,
doch, trouw, in haar bewaarde,
spijts den worsteldag,
de liefde voor haar God
gelijk een zonnelach,
heeft toch den val gekend
en, werd zij niet beladen
met 't zwaarbezoedlend slijk
van boosbedoelde daden,
al werd zij reingemaakt
van 't stof dat gauw bevlekt,
en met de milde sneeuw
van Hostien overdekt,
toch blijft die ziel gedurig
met- den mist omwonden
van nog te boeten schuld
en 't beeld van vroegre zonden...
| |
[pagina 138]
| |
Gij zijt veel grooter, Kind,
dan goud en ceder zijn,
en zijn wij somtijds mist,
gij zijt steeds zonneschijn!
Ge weet Wien gij verbergt,
en pralen goud en ceder
onroerbaar in hun' hulde,
gij buigt biddend neder;
gij vangt, zòò heet dat 't brandt
op bodem en gewelf,
het zegenend gestraal
en gaat aan 't branden zelf;
gij voedt U, kleine Jaak,
o levend Tabernakel,
met 't Gene dat gij draagt,
in 't heilig Broodmirakel!...
Ook blijder dan wij, oudren,
zijt ge, schuldloos kind,
daar Jesus, als Hij komt,
in U geen vlekje vindt,
geen rouw, geen boeteleed,
geen vreeze nog voor morgen,
geen schaduw op 't geluk
door levenslast en zorgen;
maar reinheid, blankheid ziet,
meer zonlicht elken dag,
een nooit-gestoorde rust,
een eeuwig-blijden lach!...
O blijft zóó lijk ge zijt,
en komen wilde dagen,
want waar het leven vordert
vallen donderslagen,
roep Jesus dan om hulp
opdat Hij, in 't gevaar,
het Tabernakelslot
van barst en breuk bewaar',
opdat Hij u, spijts zinsbedrog
| |
[pagina 139]
| |
en levenslogen,
behoude sterk en schoon
in stralende oudrenoogen,
opdat Hij broêrs en zusters,
lijk U zelf, behoê
en uwe zielen, al,
malkaâr beglanzen doe,
opdat Hij, na 't orkaan,
vóór U, in glorie, dage
en U, die trouw Hem droegt,
op 't Hert ten Hemel drage!
Jos. Vanden Berghe. |
|