Mengelmaren
Boekennieuws
P. Allossery. Het Gildeleven in vroeger eeuwen. Brugge, Moens, 1926, in-8n, 260 bl. = Fr. 12,50.
Van een eerste uitzoekinge. bestemd voor 'n leergang, heeft E.H. Allossery gemaakt een heel boek-hier tot 'n ‘volledige handleiding’. En deze handleiding is geworden metterdaad een dik-opeengestapelde berg van niet-zeg-gelijk-hoeveel bezonderheden uit het verleden van vooral de vlaamsche ‘gilden’, nl. van alles wat betrof hunne inrichting, hunnen gang, hunne werking op de verschillende gebieden van 't openbaar leven. In zijn geheel iets nieuws totnutoe. En iets groots. Er komt daarin ook een hoofdstuk voor over de wording der ‘gilde’, insgelijks een over heur verval; dit laatste hoofdstuk vaneigen veel duidelijker dan 't eerste,... doch Steller 'n heeft het nietveel op ontwikkelingsgeschiedenis, en daar waar eenzulke behoefde b.v., in dat eerste hoofdstuk voornamelijk, daar volgde hij nogal gemakkelijk - misschien een beetje àl te gemakkelijk - de vooropgemaakte stellingen van G. Des Marez.
's Stellers meeste verdienste is zijn machtige aaneenschakeling van honderden leerzame en boeiende daadzaken, telkens, dus evenook honderden malen, nagezien waargekeurd in zooveel onzer stedenverledens... Ja gewis leergang en aanleerlust steken nog altijd door in het werk, en men ziet dat er oprecht een gevaar was daardoor, dat het leerwijze er soms boven 't voorwerpelijke groeide, een gevaar-nog dat voor het oorbeeldige al 't ander moest zwichten. Doch 's Stellers naaste bedoeling was toch geschiedkundig: het stond hem bestaaktelijk vóór ‘het ambachtsleven in zijn voornaamste uitingen te schetsen’ (bl. 252). Hij heeft dit werkelijk volbracht, zelfs een beetje streng-stelligerwijze (meer dan wel redekundigerwijze) zoodanig dat ‘het goed’ van dat ambachtsleven en ‘de misslagen’ tevens - rechts de stof van zijn leergang (bl. 252) - enkelmaar tusschenin en eerder bedoken door hem zijn aangewezen geworden.
Eén dingen slechts doet wat vreemde. Dat ‘Gildeleven’ door P.A. hier geschetst, is het wel 't leven-voordezen van wat-zal-geweest-zijn ‘de gilde’? of is 't niet eerder het leven van wat- nu-mag-worden- aanzien als weleer- ‘'n gildebegrip’ (voorheen hier verwezenlijkt in ‘ghilde’, in ‘gheselscepe’, in ‘ambocht’, in ‘neringhe’, in ‘busse’ of nog anders, allemale dooreen)? 't Schijnt liever