Uit Caeskerke: een vliegerenne voor een ‘gardemanger’.
Uit Becelaere: den uitsmijt, de weke van den uitsmijt, voor ‘solden, weke van de solden’.
En te Brugge hoorde 'k een die het had op de ‘oorlogsverminkten’, en die (met dien klank ‘-minkten’ in 't hoofd, zou ik denken) hen doopte als: daar van die minkegasten! Waarlijk, uit den mond van een Vlaming die zeggen mag: ‘blindeman. blindeliên, dooveman, doovemenschen’, 'n ware 't niet aardig te hooren: ‘minkeman, minkeliên. minkemenschen’ (vgl. DBo ‘minke’ = verminkt). Min aardig zou 't zijn dan dat onzeggelijk ‘oorlogsverminkten’, waarboven 't volk verkiest: ‘de geblesseerden uit den oorlog’.
L.D.W.