Biekorf. Jaargang 33(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Koeien ZIJ trekken naar de wee, hun bonkig achterlijf gaat wiegewagend op hun pooten stram en stijf, ze trekken naar het gers in lange lange reke en zuipen op en weg een zeupe al uit de beke, keeroogend blijven zij nabij de balje staan nog ongewis of zij wel zouden binnengaan, daar heffen z' hunnen kop hoog boven de achterlijven van die hun vooren zijn en angstig haapren blijven, ze trekken al met eens gemoedelijk dooreen naar 't groen der wijde weide al schorend met hun teen. Ze strekken lui in 't gers hun stakestijve lenden [pagina 13] [p. 13] en grazen 't malsche voêr, vereenzaamd of bij benden of leggen moegegraasd hun luikende oogen toe en kauwen langzaam weg van 't kauwen nimmer moe. De koeier haalt zijn haal en laat zijn lange djakke zoowijd hij rekken kan maar door de morgen klakken en roept uit al de kracht van zijne longen; gauw! van aria aria wiete en aria aria wauw! Ze komen uit de wee en trippelvoetend gaan en blijven onderweg een korte stonde staan te kijken links en rechts en trappen weer geduldig den welbekenden weg: hun teenen slaan veelvuldig den hardgebakken grond: de zwenkende uiers slaan hun pooten links en rechts al klutsend onder 't gaan, ze trappen stallewaart nog eer ze gaan vernachten, in de open lucht den morgen af gaan wachten, ze dragen 't lastig vocht dat hun den uier spant gaan 't bieden aan de meid heur mollig melkend' hand. Het witte moederspon gaat in den emmer ruischen, de melkstoel wordt bezet de klare ketels buischen, de koeien een voor een van hunne melk ontlast hun lichaam leggen op het stroo versch opgetast. Een sterke melkgeur stoort, de meiden nijvrig kruipen van koe tot koe, de melk gezeefd al in de kuipen van hier ter melkerij algauw verreizen zal, 't is hoog verlane tijd 't is leven in den stal. Gedertig in 't gelid de koeiebeesten staan geveterd aan hun sliet en hunne steerten slaan, door 't deemster van den stal hun bolronde cogen schij- en effen als een blad staan hunne ruggelijnen. [nen Hun' hoornen stooten hard 't orduinen slietbeslag en door het vensterluik naar binnen valt den dag, ze halen gulzig hem door hunne natte neuzen daarin hun adem blinkt en 't bloed staat rood te bleuzen, ze zuchten lang en diep, 't gekreun gaat door den stal en malen doen ze aan 't morgendeten al te mal, [pagina 14] [p. 14] ze kauwen neerstig op de stalen van de garve het zappig weeldegroen der rijpe turksche tarwe, of rekken lang hun hals en zijpelende zuipen hun keel vol smaaklijk spoel uit hunne ronde kuipen. C. Gezelle. Vorige Volgende