kunnen gelanden. We gaan toch nog doen om nader te weten:
- waar dat graf was gelegen;
- hoe diep het wel zat, hoe in staat, hoe gericht, in wat grond, en zoo meer;
- hoe de maat ervan was, van de schorre en de wiege; en de aard van 't gemets, van het steen, van 't verband;
- dan 't geverf en de teekeningen, en de lezing erop;
- en wat dat er in lag;
- en zegsels misschien-in-gang daaromtrent;
- in afwachting eindelijk van nieuws nog uit oorkonden.
Al deze vragen onsdunkens zijn 't minste dat men betreffende een grafsteenvondste te stellen kan hebben.
Gesteld zullen die vragen hier misschien wel geweest zijn, jazelfs beantwoord geweest zijn.
Te Waasten in hat jaar '24 (vgl. Biek. xxx, 193-214) was éen man genoeg, Bouwheer Van Hoenacker (vgl. ald. 195 en 214) om in een onbeholpen geweste een van de schoonste grafreddingen te doen die alhier zijn gepleegd. Te Brugge, waar tal zijn van kenners en kunstenaars, berekken en kringen, allemale beleerd en bevoegd in oudheidkunde en geschiedenis, allemale bemacht en betuigd als niet een, te Brugge 'n zal er niet minder gedaan geweest zijn... of 't en zij van een reden ertegen. We gaan 't wel vernemen.