Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOp een Missieavond in de AllerzielendagenMonseigneur, Eerwaarde Zendelingen,Ga naar voetnoot(3)
HET Miseremini, het schrijnend zieltjesklagen
omhult, lijk wintermisten, de Novemberdagen.
De Priesters, zwartgemanteld, staan in 't zwarte Koor
en zingen voor het volk het Lied der dooden vóór;
de menschen bidden... bidden..., gele kaarsen branden,
de klokken galmen over huizen, over landen...
Ik hoor een Miseremini, een oudre klacht
van zielen opgaan, dààr heel ver, door dag en nacht,
door winter, zomer, herfst en lente, zonder stillen:
't zijn menschen in den dood die weêrom leven willen,
't zijn zwarten, gelen, blanken, broeders zusters al,
miljoenen schepselen, een menschdom zonder tal
dat, uitgespreid in berg en bosch, langs zee en stroomen,
beweegt en groeit gelijk zijn' dieren en zijn' boomen,
| |
[pagina 228]
| |
maar 't leven, 't eerste leven dat de ziele geeft,
lijk zaligmakend bloed, in hem niet branden heeft...
Hoort toe naar zijn gejammer, hoort!... 't Zijn kindrenmonden
die kermen om een kwaal ontkiemd in oudrenzonden,
of arme kleinen die, verlaten langs de baan,
naar moeder roepen door wier hand ze sterven gaan;
het is een wilde jeugd die, van Gods Wet onwetend,
haar woesten drift uitschreeuwt en haren lust ontketent:
't zijn huisgezinnen, zonder eerbied, zonder min,
waar ‘hij’ een dwingland is en ‘zij’ eene slavin;
't zijn ouderlingen die, als 't nacht wordt voor hun oogen,
een zwart verleden zien en niets dan zwart ten hoogen...
O hoort g' het Miseremini in al dien nood,
hoort gij de stem bij nacht die roept om morgenrood?
Zij klaagt alom, die stem, in hutten en pagoden,
in tenten, tempels waar men knielt voor valsche goden,
in steden, dorpen, markten, haven... Heinde en ver
zijn 't dagen zonder zon en nachten zonder ster,
alsof een banvloek, een verwoed vermaledijden
op al die landen woeg voor eindelooze tijden!...
Gij, Monseigneur, gij Zendelingen, hebt hun woord,
het Saltem Vos Amici diepin U gehoord.
Die stem verschrikte U eerst: uw huis, uw land, uw ouders,
de doornenkroon voor 't hoofd en 't kruis voor uwe schouders?...
Doch neen, de klachte galmt te luid! Gij weent, doch gaat
in 't zwarte boetekleed of 't maagdlijk blank gewaad,
en juicht weldra om 't visioen van zooveel zielen
die, door uw offer vrij, vóór Jesus nederknielen;
gij juicht om hoeve en kerk, om school en ziekenzaal
die rijzen vóór Uw oog, gelijk een zegepraal;
gij juicht om kindren die verrukt, 't Adeste zingen;
om jonge harten die hun' driften, vroom, bedwingen;
om huisgezinnen die, door Kristus' Liefde groot,
den band met bloemen kransen die hen samensloot;
om grijsaards die, bij 't sterven, dankbaar om Uw' zorgen
gebeden U beloven in den Hemel morgen!...
O 't heerlijk praalvertoog! Triomf van Kristus' Kruis:
de Koning van 't Heelal is bij de heidnen t'huis!...
U Monseigneur, U Zendelingen, mannen, vrouwen,
die heldenzielen bergt onder uw mantelvouwen,
U eeren en bewondren wij als 't beste bloed
van onzen stam, den hoogsten glans, den heetsten gloed;
U allen groeten wij, van avond, diep gebogen,
gelijk men vorsten groet onder de zegebogen,
en smeeken God dat 't Miseremini der smart,
het Saltem Vos Amici, 't Allerzielenzwart
| |
[pagina 229]
| |
verandre door Uw werk, ons' hulp en Zijn' genaden
in 't Millia Signatilied, in feestgewaden,
in kroonen, palmen, gansch de blijheid blank en frisch
om eenen God die zegelmerkt de wildernis!
Jos. Vanden Berghe. |
|