| |
| |
Hoe Telesfoor haast pastertje wierd
(Vervolg van bl. 189).
Bij 't vierde jaar 'n had Teles - tout court. dat was z'n nieuwe name - nog nooit iets mispikkeld, nog nooit op z'n baste gekregen van mama,... maar wel van vader en nonkel Jan. Dikwijls had Babe hem, in 't geniep, van den zolder verlost en in de ooren gefluisterd ‘dat vader veel te hard was en dat hij maar mamatje moest geern zien’. Die kunste verstond de jongen seffens en geheel goed... ‘Och kom! wat kan een jongen aan die oude misdoen?’
| |
| |
Den eersten keer dat Teles ter schole ging, stond truntemoeder met de tranen in heur oogen.
- 't Is wreed ook voor dien 't aangaat, meende nonkel Jan.
- Ma-tje, kriepte de kleine, moest Teles naar schole doen, mamatje en geen andere... Ge kunt peinzen hoe dat mamatje daarmeê bemokkeld was: ‘die jongen was zot van heur!’ En zij insgelijks, ze was lijk heur handen af met Teles weg te zijn, en dat is te verstaan ook: ‘zulk een lief meisje van 'en jongen’.
Hij 'n kende nog z'n Onze-Vader niet, maar hij wist toch al te zingen, die apekuk, van ‘Mon petit lapin, tu as du chagrin’. Mama Babe zou hem kunnen opeten-hebben, zoo lief was hij, en z'n haar krulde zoo weelderig op z'n schouders. Alledage wierden die krullen op een stok gedraaid en in poefjes geleid, maar nooit gewasschen, ‘'t kind 'n had dat niet geren en 't zou een koude betrapen met dat koud water’. Ongelukkiglijk Barbara 'n zag dit niet, maar de ruitertjes zaten lijk de wilde keuns in dien bosch te nestelen, en ze groeiden en ze wikkelden zoo dikke en zoo dul dat ze op een einde Babe de oogen uitstaken; en dan smeet ze een schruwel uit van verschot: ‘Teles heeft luizen!!’ Maar al met 'en keer tingelingeling!... 't Was Wantje de melkige. Babe moest de melkpanne gaan halen en uitspoelen met regenwater tegen 't aanbranden. Teles, die geen luizen 'n kende, meende waarachtig dat hij een nieuw speeldingsken gekregen had, en zot van vreugde vloog hij in z'n kapotje den gang in, voorenop:
- Wantje, riep hij, Wantje, 'k heb-ik-ik luizen!
Barbara, de koninginne, die bijna overkraakte van hooveerdij ‘met heuren bisschop te wege’, voelde heur hemde branden aan heur lijf van schaamte...
- Die vuiligheid dat kwam uit de krutschole... van die gemeene bende van dat kleinvolk! Hoe moet 'en mensch dat hoofd nu gekuischt krijgen? al die schoone krullen afsnijden!... zoo een schoonen kop met haar!
| |
| |
- Wel! Madam dat zijn de gezondste kinders, zei Wantje, ze moeten dat hebben.
- En ge krijgt dat ook van ouden kaas te eten, zei Dikta.
- Enwel ja! als ge 't zegt, knikte Babe, gisteravond heeft hij een schelletjen ouden Presenten gekregen... zou dat daarvan nu zijn?
Heuge tegen meuge wierd het ‘meisje’ een klein beetje verknecht, ten minste in zijn haar, of 't wierd liever nogmeer vermeisejongd... ‘à la mistinguett'’! Moeder verstond dat als ‘gedistingueerd’! Peepee, als peerdekutser, moest daar wat op zeggen... natuurlijk ‘Ne', zuster, hij is gebloksteert, geloof ik?’ En 's anderendags toen het hoofd vol paviljotten en strestjes stond, ‘den duivel! riep oom, we gaan naar de peerdefeeste! nu zijn we gebreisteert zul-je’.
- Ja, hij zal wel een keer een kruine krijgen, snauwde Babe, en zwijg maar met die peerdespreuken!
De ongelukkige moeder zou er bij gekreeschen hebben; ‘al het goede kwam van heur en al het kwade van de andere, en bijzonderlijk van schole!’
Teles intusschen, thuis of elders, sloeg hand aan alles; zat overal op, ovaral aan, overal in; sloeg en beet al dat rond hem kwam. De gebuurs hadden hem kunnen den nekke kraken, zoo kwaad waren ze erop; ook, omwille van ‘die bedorve' brokke’ lag Babe in stokken met God-en-geheel de wereld. Kwamen er vreemde kinders in huis, zijt 't zeker, zonder onderduimsche slagen of beten 'n gingen ze niet buiten.
- Ze moesten maar van z'n bucht blijven, dat was 't zijne, hei Teles?... Hij is zoo brave!... En als hij in zijn klavergers geraakt, zei Babe, ge 'n hebt geen gedacht wat een farceur, wat een krosteljeuze jongen da' dat is!
Zoo was dat een lamoerzen en een liefkozen tot dat 't eindelijk vervuilde; 't moest er toch een keer van komen. ‘Mamatje’ kreeg schoppen tegen heur
| |
| |
schenen, en daar ons ‘Mamatje’ een beetje van 't water wist en van gezwollen beenen, 'n had ze niet vele noodig om te piepen... Vader, die altijd gezwegen had en 't soms al-ineens dan wilde verdoen, scheerde Telesfoor bij z'n schabbernak en smeet hem van langs daar te zwemmen...
- Gij beer van een vent! ge zult onzen jongen nog armen en beenen breken! Is dat noodig al dat geweld?
En gemoedelijk nu... smeekende schier: - Nu brave zijn hei, Telesfor?
- Neen! snauwde de lieve Teles kort en bot.
- Zie' mama 'en keer geern, ge zult dan ook de keppe zijn, Teles.
- Neen!
- 't Verstand 'n komt voor de jaren niet, 't zal wel beteren, en koel-je, man!
- En moet dat pastor worden? vroeg Pol, boos en bitsig.
- Ja't, zei Babe, en dat ga' pastor worden!
't Klonk gekapt, en ze knikte met den hoofde bij iedere lettergrepe. Pol was in een passie, en beefde lijk 'en bezetene... Daar zat een orkaan in de lucht... Barbara zag het, pakte den vent bij z'n twee schouders, en draaide hem simpellijks-om met z'n hoofd in den hoek... - Daar, zei ze, en zwijg maar zeere, toe...
Als onze ‘geestige farceur’ de nonnetjes ontgroeid was en naar 't Collegie trok ‘om voor pastor te leeren’ kreeg hij van Benedikta - die eeuwige en ervige Benedikta - een sputjen azijn tegen 't mosselvier, een potje zalve tegen seters sproeten en biesworms, een kastanje om in z'n zak tegen 't rhumaties, en een zaksken kamfer op z'n herte tegen mijters, maantjes en peerdeworms.
Zooals ge ziet Dikta was nog altijd: engel van troost en beste hulp in tij' van nood, apotheker en doktor al t'hoope, een handje-van-alles en altijd gereed. ‘Peist 'en keer, ze hield een winkel van kattepiere, van radijze de lange, van meikrabbe, van
| |
| |
fierlaflonke, van kweikwak en solje, ge weet wel hei? solje om in melk te koken tegen 't zeer in den buik, om 'en keer goed te zweeten en rechte naar 'jen douw te gaan; tot kraaiooge toe had ze tegen muizen en ratten, en spek van boezeroene, en schuim van goud, en ossekrosse, en simpernelle voor den hijf! met zoo'n mensch, ik vraag het u, wie zou er dan nog zot-veel geld aan doktors hangen da'? Gaat 't al niet zeere genoeg naar den abandonne? En als ze nog . soms over de zulle kwam, ze 'n had nu 'en keer nooit geen honger; en ze had altijd alzoo bestaan, zoo profijtig in brood!... en nooit geen boter, altijd margarine!... is dat niet da'? nu dat alles nogmeer dan ten dieren dansen gaat?... Babe stak heur vinger in de lucht, en ze deed lijk een orakel: ‘daar zijn van die minnen... ze zouden e' mensch z'n rug uiteten!’
- Enwel, zei nonkel Jan, e' beetje van den uwen in den heuren... ge zoudt van passe alle twee rond zijn...
Daar was een boek te schrijven van al de ziekten die Teles bezocht hadden.
- Zie, zei Babe soms, ge zoudt er zakken bij droogen met dien jongen: de eene ziekte-uit is de andere-in... en met den kop voren zulle? Maar juffrouw Benedikta, ha! dat moet gezeid zijn, had hem altijd genezen en schoone! Hij was wel een let van een vinger kwijt door den vijt eens-geweest, maar de wonde was toch zuiver genezen gerocht, achter 'en maand vij'-zesse en... zonder snijden! ‘Alleszins niet snijden, had Dikta gezeid; zoo men de doktors gelooven moest, 't ware van kerven en viggelen al van den derden dag, maar berg'-je nadien!!.. Overhands met leliebladjes en met pap van koeiale om den brand uit te trekken, dat is altijd nog 't beste’... 't Is waar de helft van den wijsvinger is weg maar al-ha! dat 'n zal z'n fortuine niet beletten...
Algelijk iemand had er gezeid dat er niets 'n mocht ontbreken aan 's priesters vingeren. ‘Maar gelooft
| |
| |
dat, hei?’ en daarbij Barbara zou dan wel een keer naar 't bisdom gaan...
Nog iets: hij was doof op één oore en dat was alzoo-hier gekomen. Op 'en dag, Babe had lijk willen zien dat er vuiligheid gekast hong aan de lille van z'n oortje... ‘Ne', zei ze, wat is da'? dat oortje loopt’... Zoo Benedikta van Gedurigen Bijstand wierd bijgeroepen. En Benedikta sputte daar verschgemolken melk in, en daar achter een leeksken Haarlemsche olie van Koning Tilly.. 't Duurde bermhertig lange; en Dikta moest waarlijk al heur verstand voor den dag halen om dat geval te boven te komen; maar ze deed het met zooveel geduld en liefde en genegenheid, ho, zi' 't nam uit!...
Tusschen ons gezeid, die oore zou mogen opteren hebben en afvallen, koppige Dikta zou nog altijd voortgemeesterd hebben. Toen ze voelde dat ze mis was kon ze zweeten en zwijgen, niemand lijk zij... maar toch hardnekkig voortdoen zonder maar 't minste te laten blijken. Een kop, en een krop.. dat had ze; en 't gevolg daarvan was dat de oore geslachtofferd wierd liever dan die kop en die krop. Toen ze heur hand er van af hield, was de jongen pottedoof al dien kant. Vader Pol wist en voelde dat máar al te wel, en dan was hij om uit zijn vel te springen.. Maar 't bleef daarbij... De dompelare!... De dokter had zijn schouders opgestoken en gezeid ‘dat 't trommelvlies eerst gescheurd zijnde, nu na de behandeling van “de specialiste” niet meer 'n bestond; en nog goed dat er geen etterzak in den kop en in de hersens 'n broeide...’
- Natuurlijk, meende Babe-moeder, meêgaande met heur hoofd en met een koppel blauwe puiloogen, natuurlijk; we heeten dat ‘zaloezie de métier’! maar 'n maakt u niet dikke Po-pol... daar zijn nog priesters die maar biechte hooren al één kant.
Teles had wild vleesch tusschen neus en keel zitten, en dat zag men goed aan zijn dom uiterlijk, en aan zijn gapenden mond. Maar Blinde-Kalle 'n zag
| |
| |
dat niet, 'n wilde dat niet zien. En zoo kwam het dat de jongen de eene valling op de andere kreeg en uitnemende veel zeere kelen.
Dikta, geneesvrouwe voor neus- keel- en oorziekten, lieftoevig en gedienstig, bracht dan een puid meê dien ze, met een touw aan z'n poot, drie, vier keeren in Teles' kele liet slibberen om den brand - dien eeuwigen brand! - uit te zuigen. Niettemin Teles had een stemme lijk 'en geborstene klokke: ‘Maar ge 'n kunt toch geen kinders kweeken zonder dat er entwat aan schilt, en als men een ongeluk schuldig is hei...?’
- 't Is waar Barbara, zei Nonkel, en ook alle kanunniken 'n zijn geen cantors.
Teles zooals ge ziet had het anders tot-nu-toe nogalwel ‘geschappeerd’. Van mazeltjes, kinkhoest, roò-jong en cetera gaan we zwijgen: ‘àl de kinders vangen dat’ volgens 't zeggen van Benedikta, maar Teles was daar àl goed doorgesperteld en... schromelijk goedkoop, immers, zonder doktor, en met onze Dikta, hei? Ho! dat is een Voorzienigheid Gods!...
Teles wierd dan achttien jaar... Grooter gaai, grooter waailap, grooter gijpen, noch fijner schobbejak 'n liep er onder Gods zonne niet. Babe was nog altijd even dikke van lijf, dobbel dikke en luizedom van geest; zoodat Teles nog immer voor heur geen kwaad 'n kon doen: ‘'t Was àl de jonkheid... en in geheel dat Collegie 'n was er nu en keer geen-een professor die dat verstaan kon... Maar ze 'n was, jandorie ook op heur tonge niet gevallen zul'-je, en dikwijls hadden ze heur bezoek gehad!!... 't was schande hoe die jongen vervolgd en gemarteld wierd...’
Teles ging - eindelijk - Rhetorika verlaten en geheel 't leerhuis jubelde! Wat een zuivering tewege!
Moeder meer dan ooit 'n koutte maar van priester-worden: ze had het uit een weekblad gesneden en ze wist het op den draad om wat ure de treins liepen naar Roeselare; ze was te wete gerocht waar ‘ze’ goedkoop soutanegoed hadden, en ze
| |
| |
had een koffer gekocht voor een appel en een ei... maar een koffer... een peerd kon er in keeren. De handvatsels alleen waren slecht, en nepen de brokken vleesch uit uw handen; doch met een zakdoek errond... 't ging wel gaan!!...
Dat gedacht van priester-worden stond lijk 'n boom zoo-vast in heur hoofd: ‘een naveltje dat afvalt op 'nen maandag, had Dikta gezeid, dàt miste nooit!...’ En voor Barbara dat was... ho, nog zekerder dan als 't moet komen door 't gebed. Ook, dat 'n kost en dat 'n mocht nu niet anders meer zijn, dat was bebroed achttien jaar lang, en ‘in haar droomen had ze dien jongen zien filosoof worden, en seminarist, en diaken, en priester, en kanunnik... ja voor 't oogenblik zag ze hem al te Brugge den hoek ommedraaien van 't Heilig Geeststraatje!!... Jaren lang had ze gewrocht en geslaafd van den vroegen morgen tot den laten avond àl voor dien jongen, den perel van heur ooge! Wie telt mij de slapelooze nachten die alleen een moeder kan doorbrengen voor 't welzijn van een kind! Hoeveel honderden keeren had ze geschrikt en gebeefd om 't leven van haar kroost, haar eigen vleesch en bloed! Een fortuintjen had ze uitgeven om er een man van te maken gezond naar ziel en lichaam...’ En nu zat ze, rustig en kalm met de tranen in heur oogen - tranen van vreugde - te wachten op heuren Telesfoor, op 't groote nieuws van z'n ‘vokatie’, op de bekroning van heur werk!!...
Pol schaafde... ‘Zwijg' van mans’!...
De deure vloog open... Teles... was de laatste van de klas;... hij ging... peerdemeester worden!... in 't leger!!... en naar Congo trekken!!!...
Barbara sloeg omverre en van heur zelven voor alzoo een twintig minuten juiste...
- Peerdemeester? vroeg vader ongeloovig; gij, peerdemeester worden?... we gaan 't afverwachten.
......
| |
| |
Peerdenmeester 'n is hij niet geworden peerdebeeste wel... In 't leger vond hij zijn weister vaneigen; daar had hij, zooals men zegt, de ‘breê partu’.
Nu ligt hij te bleeken in Congo met 'en kogel in zijn kop...
- En dat naveltje? vroeg Janoom.
- Ja dat naveltje!...
't Kwam uit: Treze Dikta was gemist van een dag, 't moest om wel te zijn, niet op een Maandag, maar op een Dinsdag afvallen... En 't zou wel gehouden hebben ook, maar die Triene, dat 'k het zoo leelijk regge, was een keer zoodanig overtuigd dat 't moest op een Maandag zijn, dat ze 't, om zeker te spelen, met den nagel had zitten afputteren tegen den Maandag noene... En daar zi'... ‘'t Ging anders een pastertje worden, want 't was toch zulk een fraaie jongen!’ snikte Babe.
K.D.W.
|
|