Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
't diepst geheim van uw gedachten,
't teêrst gevoelen van uw hert,
't zoetst gedroom van uwe nachten,
't bitterst schrijnen van uw smert?
Wat mag u ertoe verleiden
alle menschen kond te doen
wat elk ander mensch bescheiden
duikt in 't diepste van zijn schoen?
- Ja 'k en wete 't niet en wist ik 't,
nog zou 't immers 't zelfde zijn.
Dat gij zóó doet 'n betwiste ik,
doe ik zus, wel, laat gij mijn.
Vraagt den meerl waarom hij schettert,
vraagt het schaap waarom het blaat.
Vraagt de spreeuw waarom zij kwettert,
vraagt de vink waarom zij slaat,
vraagt den boom waarom hij vrucht draagt,
vraagt den nacht'gaal naar zijn lied,
wat de leeuwerke op de lucht draagt
vraagt, en gij 'n verneemt het niet.
't Is natuurlijk! roept de wijze
't is fataal! de filosoof
't is instinct, zoo fluistert lijze
die verzaakt zijn vlaamsch geloof.
Goed! Maar wilt me even zeggen
wat's natuurdrift, wat instinct
weest zoo goed mij uit te leggen
't fatum dat de wereld dwingt.
Laat mij u dan nader vragen
naar 't verschil van dier tot mensch,
en ik daag u uit te slagen
in 't vervullen van dien wensch,
of ge moet me klaar bewijzen
welke nood de dieren dwingt
daar de mensch vrij uit mag wijzen
wat, hoe, of wanneer hij zingt
Als 't alzoo is, laat me loopen,
laat me storten mijn gemoed,
laat mijn liedjes mij verkoopen
| |
[pagina 208]
| |
daar 't toch niemand dere 'n doet:
Laat mij dwaas zijn, onbescheiden
loopen met mijn herte op d'hand
en, ontmoeten wij ons beiden,
kijkt dan naar den anderen kant.
Gyp. |
|