Biekorf. Jaargang 31
(1925)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnuitgegeven verzen van Guido GezelleHet rood en 't zwarte mutsjeGa naar voetnoot(1).
Schiaffino, met zijn roode muts,
een cardinaal, dus ook geen duts,
kwam neergezakt naar Belgenland,
van 's Pausen wege, als afgezant.
Maar neen, hij had geen zaken met
des grooten werelds pronksalet;
hij kwam Carmelus volk bezien,
die ongeschoeide kloosterlien,
die, mantel wit en kleedsel bruin,
| |
[pagina 243]
| |
hier bloeien in Elias tuin.
Zoo, als die roode cardinaal
gesproken had, in vrije taal,
van zaken die, wilt mij verstaan,
in 't gheele mij niet aan en gaan,
zoo wierd hem, eer hij deure ging,
getoogd des kloosters wonderding!
Te Brugge stond de wiege van
dien uitermunten braven man,
die kersten, van de vont nog nat,
'k en weet niet welken name had.
Een Bruggeling was hij, doordien,
zoo mocht het naderhand geschiên,
dat hij in 't vlaamsch de dichtersnaar
beroerde van zijn tienste jaar,
of 't elfste, dat en komt er niet
op aan, als ik er neffens schiet
een jaar of twee; latijn heeft hij
van 's zelfs geleerd, en fransch daarbij;
zoodanig, als g' hem zingen hoort,
dat 't wonder is en wel t'accoord
met de anderen, die blokten wel
tien jaar op schole, hard en fel.
Hij is van ambacht... wel gewis,
'k en weet niet wat hij niet en is:
barbier en kok en keukenmol,
en koster; maar de liefste rol
die immers hij te spelen heeft
is als hij kranken zorge geeft;
toen is hij heel, van herte en zin,
een moeder, neen, geen voedstermin,
een moeder heel en gansch, 't is waar!
Welnu, dat duurt al vijftig jaar,
dat zwarte muts hier wondren doet;
waarom die cardinaal hem goed
onthaalde en hield zijn handen vast
en zei in 't Italiaansch (of was 't
in 't Fransch of in 't Latijn, 'k en weet 't
niet zeker) 't geen hem weenen deed
| |
[pagina 244]
| |
van blijdschap: ‘Goede Broêr, gij zijt
den besten Meester toegewijd,
en dient g' hem zoo gij hebt gedaan
zoo lange al, gij zult rechte gaan
ten hemel, en verdienen daar
t' ontvangen uw belooning, maar
geen roode noch geen zwarte muts,
neen, zulk een zwaren, dikken kluts
van glorie, dat geen cardinaal
het zeggen kan!’ Ook zulk een taal
herhalen wij, o Broeder lief,
o zwart gemutste hemeldief,
o kok, barbier, o ziekentroost,
o beste vriend, van zuid en oost,
van noord en west; o Bruggeling,
dien niemand ooit te boven ging,
o dichter die ons dichten doet,
God geve u 't alderhoogste goed
voor jubelgifte, en late u maar
bij ons nog tien, nog twintig jaar;
en, sterft gij dan, zoo laat ons die...
die zwarte muts voor Reliquie!
(get) G.G. |
|