Bloemperken te wenschen in Brugge?
'n Uithooringe. (Vgl. boven, bl. 71, 95, 141, 161).
HOE wil'-je daarachter gaan vragen, zegt er ons een Bruggeling nog, een die zijn stad en zijn volk op zijn duim kent: ons volk 'n is daar niet voor. 't Schoonste bewijs? 't Is dat er van dat perk aan die pompe op de Kiekenmarkt niemand 'n spreekt. Geen mensch 'n zegt er ‘'t is schoon’ of ‘'t is leelijk’; ze laten dat gerust lijk anderen bucht die 't bespreken niet weerd is. En je ziet wel: de nieuwsbladen, die 'n durven niet anders doen. Weet-je wat het is? Zulke perken zijn buiten ja tegen 't verlangen van 't volk. In Brugge: die werkt 'n kijkt daar niet naar; en die wandelt trekt ‘naar de vesten’, gaat uit met zijn bende ‘naar buiten’, of gaat ‘een partijtje gaan spelen’, gaat weg van de stad, en 'n zoekt geen voldoening in bloemtjes voor onder zijn voeten... dat 's voor de processie! Die wandelt in Brugge is gestoord als hij neerwaard moet zien: de vreemdeling zoowel als ons eigene volk, in Brugge, gaat met zijn oogen halftoe soms maar immer omhooge; en kijkt naar de huizen; of kijkt in de verte vooruit naar 't gekronkel van straten en reien; of kijkt een keer achter hem naar die spelende toppen en tuiten van gevels en schouwen en torens met wat boomen daartusschen. Hij en heeft geen oogen genoeg om te kijken naar 't bouwkundig schoonzijn van Brugge, omhooge; wat geeft hem een bloemtje beneên met een gerzeken om, profijtiglijk omzoomd met met arduin? Wat geeft hem een perkske waar hij, in 't eeuwig omhoog-zien, soms nog over zou vallen?
- Ja, zei de vrouwe - want den mans 's vrouwe was mee -, en omdat ge nu spreekt van te vallen: bedenkt dat een keer voor te winter! Zie'-je die gebuurs hier gaan achter water naar 't pompjen alover die vervrozene terden? Ei? er ligt altijd ijs aan de pompen. Hij 'n is ongetwijfeld geen vrouwmensen die dat perk hier gezet heeft. Ze zouden dien kerel, met zijn trappen ringsom de pompe, hier zelven moeten doen staan als het vriest,