christelijken plooi. Zij, de eersten, ze schiepen gedachten, hij liever herwekte maar kunst. Zij, ze dreven naar 't beste uit het nieuwe, hij naar 't beste uitbet oude. Ook, b.v. om hem nevens Gezelle te stellen: onsdunkens was 't eenigszins kwalijk hem - zonder meer - als volgelingen voortzetter van Gezelle uit te geven. Gezelle joeg naar 't oneindige; Duclos naar het streeksche, het naaste van hem: en de ware ‘westvlaming’ op wiens ‘particularisme’ men eeuwig te kappen had, was hoegenaamd niet Gezelle, was inderdaad eerder en onverbiddelijk Duclos. Gene wilde 't alschoone, nl. 't allevende, -zooals het roert in het hert en den mond van het volk, vanuit Fransch-Vlaanderen nog tot in Limburg; Duclos verkoos het alschoone zoo het hem eens had vertoond, het bewezene, 't gebeurde van hier en van daar: dus voor elk oord dat van dat oord, dit was in Westvlaanderen 't westvlaamsch. Gezelle, die zaaide en die God liet besproeien, Gezelle zag werkelijk het allevende herbloeien (dat het oud was of jong was al eender), tot hij eindelijk bezweek in 't geweld van den glans dier herleving. Duclos gevoelde het nieuwere sterker geworden dan 't oude, en, één als een steen, geen man om mee te veranderen, vantoenaf hield hem stom, bijzooverre dat hij nietsmeer belangrijks 'n stelde sindsdien, oftenis... in het fransch. In 't begin neep het hem wat, b.v. toen ‘Biekorf’ eerst opkwam (vgl. Biek.. 1914- '19, XXV, bl. 13-15), maar hij bleef niettemin uit het herte Gezelle en zijn volk en Biekorf genegen.
't Is een beetje zijn schuld dat Gezelle en heel de Westvlaamsche Beroerte, zonder dewelke gansch Vlaanderen nogheden slaapkwijnende lag, overdreven belaakt en belasterd geweest is: een beetje zijn schuld, omdat hij tevele voor Gezelle's ‘westvlaamsch’ het zijne heeft doen doorgaan. Maar de tijd brengt daar dag in weleens, en dan zal men beter en duidelijker elks eigen verdiensten bestaakt zien.
Wat men van ander's aan hem zou verwijten, nl. dat hij de huidige strengere wetenschap - b.v. in geschiedkunde - niet en zou hebben gevolgd, is eer dan de schuld van zijn tijd. Ten anderen wat hij deed, hij deed het toch met geest en met ernst, rechtschapen en schoon. Men verdoolt iet of wat in zijn werken, ja; b.v. hij was niet de man om aan deze werken vastrichtende inhoudwijzers te voegen: 't is onzeggelijk jammer voor zijn ‘Rond den Heerd’ en voorzijn ‘Bruges, Histoire et Souvenirs’. Doch hij wrocht immers niet voorden nakomer; hij wrocht uit eigen voldoening, en voor die, naast hem, naar hem luisteren wilden. Nu, daar kan ook aan geholpen worden.
Nog hadden we willen zijn geboekschap hier aangeven: maar we gaan eens zien of 't niemand eerst elders en doet.
Ondertusschen blijft hij een onzer besten. Wat heeft hij aan ons volk niet bezorgd van stichtende en leerrijke lezing, van streekkennis kunstkunde en landtrots, van smaak en ge-