Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Duinheer Petrus Quicke Bisschop van DoornikOfschoon de abdij Ter Duinen door haar grootsch verleden onder de machtigste abdijen van Vlaanderen en der orde van Cistercië mag gerekend worden, telde zij gedurende haar bestaan van meer dan zes eeuwen slechts twee leden en nog wel tijdgenooten, die met de bisschoppelijke waardigheid werden bekleed: Bartholo meus Danckaart en Petrus QuickeGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 224]
| |
Van den eersten, een Bruggeling van geboorte, kon zelfs Dom Berlière, de geschiedschrijver van de wijbisschoppen der Nederlandsche bisdommen, niets meer vinden, dan hetgeen De But, De Visch en Sanderus reeds aangehaald hadden. Bartholomeus Danckaart ontving in 1465 het witte kleed der Bernardijnen in het kapittel van Duinen en verbond zich het volgend jaar door de plechtige beloften aan de ordeGa naar voetnoot(1). Hij studeerde te Parijs in het college van St. Bernard, behaalde aldaar den graad van baccalaureus in de godgeleerdheid. Als wijbisschop van Terenburg met den titel van Bisschop van Dschebail, Gebeldensis, welken hij omstreeks 1485 verkreeg, stierf hij te Aire in Artois en werd in de St. Pieterskerk aldaar begraven. Men roemt hem als een buitengewoon welsprekend predikant. De Duinheer Adriaan de But. Overleden 1488, tijdgenoot en groot vriend van B. Danckaart, schrijft noch in zijne kronijken noch elders iets over het episcopaat van zijn vriend. Wel schrijft hij in een zijner brieven, dat Bartholomeus Danckaart 1471 den graad van baccalaureus behaalde te Parijs en met hem eene briefwisseling onderhield. Hij heeft zeker de verheffing van zijn vriend niet meer gezien, hij had deze dan wel aangeteekend in een zijner werken, zooals hij dat van Petrus Quicke deed. Petrus Quicke was een Gentenaar. Hij deed 1467 zijn intrede in Ter Duinen en werd 1468 geprofestGa naar voetnoot(2). Als kapelaan van den abt Joh. Crabbe kwam hij in aanraking met de hooge wereld. Hij leefde in het treurig tijdstip vóór de hervorming, toen de misbruiken in de Kerk steeds toenamen en de invloed van den Paus was verdwenen. De vorsten matigden zich alles aan en een schandelijke jacht ontstond naar de kerkelijke waar- | |
[pagina 225]
| |
digheden, zoodat velen niet geroepen, die niets dan schande brachten, het heiligdom des Heeren indrongen. Petrus Quicke had een broeder, die zeer goed bekend was in de curie te Rome. Bovendien was hij in aanzien bij den kardinaal, Ferry de Clugny, bisschop van Doornik. Deze hooge bescherming deed bij hem het plan rijpen om een abtszetel machtig te worden. Hij liet het oog vallen op de Bernardijnenabdij Baudeloo in het land van Waas te Sinay, waar de abt Livinus d'Hooge bejaard en ziekelijk was. Hij hoopte te slagen, omdat men meende dat zoo de abt zonder opvolger kwam te sterven, de abdij een prooi zou zijn der commende. Zijn broeder bezorgde hem van de curie de noodige pauselijke ‘litteras exspectativas’, hij verkreeg de toelating (indulgentia) van zijn abt. Zelf de visitator of vaderabt van Baudeloo, de abt van Cambron, verleende hem zijn steun. Het gelukte hem nog in tijds de noodige brieven van toestemming te krijgen der hertogen Maximiliaan en Maria door den grooten invloed van den kardinaalbisschop van Doornik. Intusschen was Antonius van Bergen abt van St Marienberg O. Cist. in Burgondië, dat bezet was door de Franschen, bij zijn machtige familie de Glimes, van Bergen op Zoom, gevlucht. Ook hij zocht, gesteund door zijn broeder, den bisschop van Kamerijk, eene abdij in de Nederlanden te bemachtigen en had dadelijk het oog op Baudeloo, maar Fr. P. Quicke was hem voor. Al die voorzorgsmaatregelen konden echter niets baten. De Baudelooheeren weigerden hardnekkig elken vreemdeling ‘non obstantibus quibuscumque’ te ontvangenGa naar voetnoot(1). Kort daarop overleed de abt Livinus d'Hooghe, na 14 Sept. 1480, en de geduchte Gentenaren kwamen naar Baudeloo en drongen den monnik Willem Wijmeersch op den abtszetel. Zij dreigden ieder, die zich durfde verzetten met den doodGa naar voetnoot(2). W. Wijmeersch werd 18 Nov. 1480 door pauselijke bulle | |
[pagina 226]
| |
bevestigdGa naar voetnoot(1). Misschien rekende Quicke nog op den abtszetel zijner eigen abdij, evenals zijn mededinger in Baudeloo, Ant. v. Bergen. Niettegenstaande de grootste moelijkheden slaagde echter de bejaarde abt van Duinen, J. Crabbe, er in, dat met goedvinden van den her tog de cellier, Petrus Vaillant, als zijn coadjutor met recht van opvolging benoemd werd, 17 Juni 1482. Nu zag Petrus Quicke de hoop verdwijnen om in zijne orde spoedig de verlangde waardigheid te bekomen. Hij wilde liever de ordesbroeders van St. Benedictus besturen, dan nog langer te wachten om eene gelijke waardigheid in zijne eigen orde, zegt de But. Door medewerking van den kardinaal-bisschop Ferry de Clugny werd hij, 19 Apr. 1483, benoemd door pauselijke bullen tot abt der Benedictijnen van Honnecourt bij St. Quentin. Het was eene geringe abdij. Hij moest voor zijne benoeming aan de Camera apostolica slechts 33 1/3 gulden, een derde van het inkomen, betalenGa naar voetnoot(2) Hij nam de waardigheid aan, zegt de But, met toestemming van zijn prior, Albericus; en de But voegt er bij: in de verkregen bullen werd bepaald, dat hij geen afstand behoefde te doen van zijne professie als Cisterciënser gedaan te Duinen, ‘ad majora fortassis anhelans’. De But, zijn tijdgenoot in de abdij, scheen hem goed te kennenGa naar voetnoot(3). 7 Oct. 1483 overleed te Rome de beschermer van P. Quicke, de kardinaal-bisschop van Doornik. Dit verlies zou een grooten invloed hebben op het verdere leven van P. Quicke, abt van Honnecourt | |
[pagina 227]
| |
Van zijn bestuur in Honnecourt is niets bekend. De namen der abten van dien tijd komen niet voor op de lijst in de Gallia ChristGa naar voetnoot(1), of bij Le Glay, Cameracum Christianum. Werd Petrus Quicke te Honnecourt zonder verzet ontvangen? Dan was hij gelukkiger dan zijn mededinger, Ant. van Bargen. Deze had de Benediktijnerabdij St. Truiden verkregen, maar moest met geweld, vergezeld van een troep soldaten, gezonden door zijn broeder Cornelius, tijdelijk bestuurder van Luik, ontvangen worden. Hoe ook de toestand te Honnecourt geweest is, lang bleef abt Quicke niet aan het hoofd der abdij. 1486 werd hij tot abt benoemd der Benediktijner abdij St. Amand, een der aanzienlijkste abdijen van het bisdom Doornik. De toestand was er echter allesbehalve rooskleurig. Reeds lang was de abdij in twee kampen verdeeld geweest. 1471 werd tot commendataire abt van St. Amand benoemd Arnoldus Danglada, of d'Anglode. mits hij een pensioen betaalde aan den aftredenden abt. 1474 werd onder dezelfde voorwaarde Philippus de Brimou benoemd. De eerste was van de partij van den franschen koning. De andere werd gesteund door den hertog van Burgondië, vorst der Nederlanden. Een deel der monniken verbleef onder gezag van Philippus te Valenciennes; de anderen onder gezag van Arnoldus te Doornik, tot eindelijk Philippus na overeenkomst zich terug trok. Toen Arnoldus 1483 overleed nam Philippus weer bezit van den abtszetel, tot dat hij 1486 met pauselijke goedkeuring de abdij afstond aan Petrus Quicke. Quicke kan dus niet anders beschouwd worden of 't is als een abt-commendataire. De abt van St. Amand moest gewoonlijk 300 gulden betalen bij zijne benoeming aan de Camera apostolica. Petrus Quicke verkreeg Mei 1487 van den Paus Innocentius VIII de kwijtschelding van den helft dezer som, omdat de abdij gelegen was op het gebied van den franschen koning, waar deze bijdragen verminderd waren geworden; bovendien was de abdij door de laatste oorlogen | |
[pagina 228]
| |
in zeer ongelukkigen toestand. De kerk en abdijgebouwen waren afgebrand met het dorp en de eigendommen der abdij. De velden en akkers lagen verwoest, heel het klooster was verarmd en leed door groote schadeGa naar voetnoot(1). De blijde inkomst van den abt Quicke in St. Amand zal niet groot geweest zijn. Lang kan hij in werkelijkheid niet aan het hoofd van de abdij gestaan hebben. De lijst der abten in de Gallia Christ.Ga naar voetnoot(2) prijst hem ten hoogste als ‘vir eximius’ door het herstellen der tucht en door de onvermoeide zorgen, waarmede hij de rechten en voorrechten der abdij verdedigde, zelfs nadat hij tot bisschop van Doornik was verheven. Onvermoeid was zeker abt Petrus Quicke; als allerijverigste verdediger van zijne rechten, deinsde hij voor geen moeilijkheden en processen terug. Door de gunst van den hertog was hij op den zetel van St. Amand gekomen. Deze zag in hem den gewenschten persoon om op te treden in de treurige verwikkelingen over het Doorniksche bisdom tusschen den Paus, den hertog en den koning van Frankrijk. De bisschop van Doornik, Ferry de Clugny, groote vertrouweling van den hertog van Burgondië en van Maximiliaan van Oostenrijk, overleed te Rome 7 Oct. 1483. Sinds 1482 was Doornik en het Doorniksche land aan Frankrijk; het Vlaamsche gedeelte van het bisdom aan Vlaanderen. Omdat de bisschop in Rome was overleden benoemde Paus Sixtus IV motu proprio Jan Monissart, deken van Terenburg tot bisschop van Doornik 15 Oct, en wijdde hem zelf, 18 Oct. 1483Ga naar voetnoot(3). De graaf | |
[pagina 229]
| |
van Vlaanderen en de koning van Frankrijk protesteerden, omdat hij zonder hunne tusschenkomst was aangesteld De hertog, graaf van Vlaanderen wilde hem erkennen, mits hij in zijn diocees resideerde. De koning van Frankrijk schrikte niet terug voor een scheuring. Hij benoemde zijn gunsteling, Louis Pot, deed hem door den aartsbisschop van Parijs wijden, en bevestigen door den aartsbisschop van Reims. Toen kort daarop de bisschop Monissart te Rome overleed 11 Aug. 1491, en de Paus den kardinaal PallaviciniGa naar voetnoot(1) benoemde, 19 Aug. 1491, werd deze noch in Frankrijk, noch in Vlaanderen erkend. In Vlaanderen werd het Doorniksche bisdom bestuurd door de twee wij-bisschoppen, Gillis Barbiers O.S. Fr. en Raphael Mercatel of de Bourgogne, abt van St. Baafs, als vien gen.; in Frankrijk door Louis Pot. 1492 was de kardinaal Pallavicini nog niet in bezit van zijn diocees. De aartshertog van Oostenrijk kwam eindelijk met den Paus overeen; de abt van St. Bertin, Jan de Lannoy, zou tot bisschop van Doornik benoemd worden. Hij overleed echter daags voor zijne bisschopswijding te Mechelen, 27 Nov. 1492Ga naar voetnoot(2). De moeilijkheden begonnen opnieuw. De hertog zond nu Petrus Quicke, den abt van St. Amand, naar Rome met uitgebreide volmachten om voor zich de breven van benoeming en aanstelling te verkrijgen. Abt Quicke trad in onderhandeling met den kardinaal Pallavicini, verkreeg diens ontslagname en wist deze te doen goedkeuren door den Paus, die beval hem de brieven van benoeming tot bisschop van Doornik te geven, 20 Dec. 1497Ga naar voetnoot(3). Bovendien gelastte de Paus, motu proprio, dat de Camera apostolica voor de benoeming van Petrus abt van St. Amand, tot | |
[pagina 230]
| |
bisschop van Doornik, niet meer dan 2500 ducaten mocht eischen (1). Na zijn terugkeer in Vlaanderen werd hij te Brugge tot bisschop gewijd in de kerk van St. Salvator, thans de kathedraal, 25 Maart, 1497 n. st. 1498. De bisschop van Kamerijk, Henncus van Bergen, bijgestaan door de wijbisschoppen Raphael de Bourgogne, bisschop van Rossen, en Michael Francisci, bisschop van Salubry, Sélivrée, dienden hem de bisschopswijding toe. De aartshertog Philippus met zijne echtgenoote Joanna, en een talrijk gevolg, woonde de plechtigheid bij. ('t Vervolgt). A. Fruytier, O. Cist., Abdij Bornhem. |
|