Verder in zijn mare meldt me mijn man, dat men niet zegt ‘nu hôtel de maître’ (zoo er staat, boven, op bl. 158), maar ‘une maison de maître’, te weten in 't fransch. Dit trekken wij ons niet aan, daar we enkel hebben overgenomen wat er stond in mijn man's antwerpsch blad waaruit wij het opteekenden: de zaak stond er tweemaal verkond, eenmaal in 't vlaamsch en eenmaal in 't fransch, ‘meesterhotel’ met aan den anderen kant ‘hôtel de maître’, zooals verder ook nog ‘meesterwoning’ benevens ‘maison de maître’.
Dan eindelijk in dezelfde mare staat er een wensch dat, voor elk van de wangezegden door onslieden ontdekt, dat we zouden een verbetering trachten te stellen. Maar mensch toch! Er ware een Biekorf noodig voor iederen dag van de week. Die wangezegden liggen te rapen bij hoopen, alledage, alledage, dat 't uitneemt. Hier en daar grijpen wij dan, eenmaal te maande, en blindelinge slechts. Begint daar eens aan te verbeteren. We zitten... verdeegd... in dat onkruid, man. Voor Biekorf en is daar geen aankomen aan. Geleerde liên moeten leeren zelf elk aan 't hunne verbeteren. Ten anderen 't bestaan boeken daartoe! En bovenal, de taal van het volk, is er die niet? 't Beste boek nog van al! Want als het vlaamsch-van-het-volk niet bestond, zou er eenig vlaamsch-van-de-wetenschap zijn? Den echten vlaamschen taalgeest, den echten vlaamschen taalslag vernememen daar dus.
Wij hier, wat kunnen wij anders als links en rechts een keer een vuil kruideke meêsnakken, om ter zijner gelegenheid de goedwillige liefhebbers van 't eigen vlaamsch bloemgewas meer en meer te doen letten op den gevaarlijken bucht die onze akkers en hoven zoekt te overkruipen? Dan, als men naar ons niet wil luisteren een eerste maal, wat kunnen wij anders als opnieuw altijd en altijd, en altijd-maar-voort nog hetzelfde herhalen, totdat wij de onverschilligste menschen kunnen beschaamd of ookal ja kwaad krijgen.
- Kwaad? ‘Inde irae’! - Soms, ja. Maar gramschap maakt warm, maakt wakker, jaagt op; en, is ze rechtzinnig, ze drijft naar de waarheid.
Totnutoe... we meenen alreeds een beetje te hebben gelukt, te zien naar de twee opspraken boven! We voelen ons ten anderen gesteund door de volmondige meêstemminge van meer en meer verstandige lieden.
Kunnen wij ook niet missen? Ja 't doet; en men wijze ons terecht dan, zonder doekskes eraan, in alle vlaamsche oprechtheid en hoffelijkheid.
Onderwijls, immer vooruit: zonder op iemand in 't bezonder te doelen, of te zoeken om één mensch te kwetsen; oumeêdoogend bevechten we 't ongelukkige stelsel, welke bestaat in altijd, om vlaamsch op te stellen, eerst te gaan denken in