Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 3] | |
Het friesch schip der Brugshe ZeehavenTEN jare 1899, in Oogstmaand, wierd er bij het delven der Brugsche Zeehaven, omtrent vier meters diep, een oud schip in den grond gevonden. Dit schip zooals het ontdekt wierd, staat verbeeld in teekeningen van wijlen M. Edward JonckheereGa naar voetnoot(1) die erover handelde; en de bijzonderste stukken ervan zijn te zien in de oudhedenhalle ten Gruuthuuse. Men ziet den mast, die in zes stukken gebroken, omtrent 8 meters lang moest zijn; het onderste deel van den mast met zijne vierkante doorsnede; een deel der middenbank, waarin de mast geplant was en een deel van den voet, waarin de mast vastzat. Men ontwaart er ook stukken der platte kiel. Men heeft ook verschillende | |
[pagina 50]
| |
stukken hout van den voorsteven bewaard. Men bezit ook de groote roeispaan, die aan de rechterzijde van het schip, aan stuurboord, als stuurriem moest dienst doen. Uit die stukken kan men vermoeden dat het schip omtrent 14 meters lang was en 3,50 m. breed, met eene kiel van 12 meters lang en 2 meters breed. Het schip was omtrent een meter 35 hoog. Met de ontdekking van dit schip is wederom eene brok der geschiedenis onzer vlaamsche kust en onzer eigenaardige zeevlakte verbonden. Na het romeinsch tijdvak is de zee doorgebroken; een nieuwe bodem kwam langzamerhand boven den ouden bodem der Morienen en der Menapiërs aangespoeld; zeearmen doorkruisten de streek tot aan den hoogeren zandbodem van 't houtland, die intusschen onder water niet en kwam en door de Franken bevolkt wierd. Dat schip lag in eenen zeearm die vermoedelijk tot tegen Brugge kwam; men vond het onder drie meters aangespoelden grond, stillekens aan door de zee aangebracht; 't was zelfs nog wat dieper in 't slijk gezonken tot op de zandlagen van het derde aardkorstelijk tijdvak. Dat schip was gestrand waar het in de 6e eeuw stranden moest. Wat voor een schip mag dat nu wel geweest zijn? Van gedaante en afmetingen trok het van heel dicht op een angelsaksensch schip hetwelk te Snape in Suffolk, ook in een moerbodem aan het licht kwam. Wijlen Edward Jonkheere vermoedt met veel grond van waarschijnlijkheid dat wij hier met een dier vaartuigen te doen hebben, waarmede in de 6e eeuw de Saksen in den westhoek van West-Vlaanderen en de Friesen in 't Noorden van Brugge kwamen aangeland om de moeren uit te dijken, de polderstreek af te dammen, den veien aangespoelden grond te bedrichten en zich hier op werven, wallen en stellen te vestigen. Met zulke schepen kwamen hier Stuwekin naar Stuyvekenskerke, Suwe naar Suwenkerke, Ose naar Osenkerke (Oostkerke), Mannekin naar Mannekenswerve, Flere naar 't Flereskot te Leffinghe, de Sjoeringen, af- | |
[pagina 51]
| |
stammelingen van den Fries Sjoer naar de Schoeringen te Zuyenkerke, de Fockinga, afstammelingen van den Fries Focke naar de Fockingawerve tot Alveringhem. Lijcke, Stroo en Schrur kwamen hier ook uit Friesland gevaren met vele anderen en hunne afstammelingen dragen nu nog als maagschapsnamen die oude friesche voornamenGa naar voetnoot(1).
***
't Waren er ook die meenden dat het brugsche schip van lateren tijd was. Zij aanzagen het als een schip van de Noordmannen, bij een doorbrake der onstuimige zeebaren naar hier verzeild en hier vergaan. Dat oud brugsch schip en was geen skandinaafsch schip. Hoe kan men dat weten? zult gij vragen. De skandinaafsche schepen zijn bekend en trekken op het schip niet dat in de Zeehaven gevonden werdGa naar voetnoot(2). Men heeft een skandinaafsch schip gevonden van omtrent de 300 jaar na Christus dat verzonken lag in de Nydammoere in Schleswig. 't Was een roeiboot zonder mast, met 14 riemen langs elke zijde te bewegen, 22.80 m. lang, 3,25 m breed, en 1.20 m. diep. Vele skandinaafsche schepen uit den Wikingentijd der jaren 800 en 900 zijn ook bekend omdat vele koene zeehelden in hunne schepen in de grafheuvels begraven liggen. Sedert den oorlog wierden er nog gevonden en eene vermaarde en dikwijls vermelde vondst der verleden eeuw is deze van Gokstad in 't Zuiden van Noorwegen. | |
[pagina 52]
| |
Dat was een zeilschip van 23,80 m. lang; 't kon ook varen met 32 roeiers. De bovenkant van den boord van 't schip was geheel en gansch met schilden behangen, en als men 't schip verbeeld ziet 'n weet men eerst niet wat al die ronde schijven te bedieden hebben. De skandinaafsche schepen zijn zeer oud en van in den bronstijd staan ze verbeeld en op de rotsen gebeiteld te Bohuslän in ZwedenGa naar voetnoot(1). Een tiental schepen zijn er daar op de rotswanden te zien; 't zijn er met rechte kiel, die de schepen gelijken later bij de Wikingen in gebruik. 't Zijn er met boogvormige kiel en men vergelijkt ze met oude egyptische schepen die verbeeld staan op de gedenkstukken der oortijdsche beschaving in Egypten en die dagteekenen van vóór de eerste koningen van Egypten. In 't egyptisch-wordt het woord wy', dat schip en varen beteekent, met drie beelden voorgesteld: w is een kwakkel, y is een rietblad, en' die geldt als eene a is een valk: daarachter komt als bepalingsteeken zoo een scheepken met boogvormige kiel. Men leest in den Bijbel dat de Egyptenaren beroemde zeevaarders waren in Salomons tijden; maar veel vroeger moeten hunne schepen en deze veler met hen verwante volkeren van den oostkom der Middellandsche Zee, langs de kusten van den Atlantischen Oceaan tot in Skandinavië gevaren zijn, en van in de Roode Zee tot in den Indischen en den Stillen Oceaan. De paters Picpussen vertoonden in de zendingententoonstelling een klein houten scheepken van de Marquesas-eilanden, met boogvormige kiel; 't is een echt staal van ouden, egyptischen scheepsbouw, een namaaksel der oorlogsschepen bij de inboorlingen dier eilanden in gebruik. De werken der onbeschaafde volkeren zijn zeer dikwijls de voortzetting van oortijdsche overleveringen; die volkeren zijn, in hunne zeden en gebruiken, dicht den oorsprong veler zaken gebleven. | |
[pagina 53]
| |
De Egyptenaren zijn al de Marquesas-eilanden naar Peru en Mexiko gevaren en hebben er de gedachtenis hunner schepen gelaten. In Peru en Mexiko ontdekt men de bouwlijnen en de versiering der egyptische tempels, de gedaanten van 't egyptisch vaatwerk en tot in de minste bijzonderheden de egyptische doening van 't balsemen en 't omwinden der lijken. J. Claerhout. |
|