gaan. Weer deden ze 't den 30n, den 31n, en ook den 1n nog op Allerheiligen - voorgoed is 't toen geweest - ... Waarlijk op 't uiterste... Want, om den 30n den Yzerslag te winnen en, achter Nieuwpoort, Duinkerke en Kales en Parijs te pakken, (niet denkende ooit op Vlaamsche dijk- en schippersgasten) was Keizer Willem afgekomen zelf, en was te Thielt gaan liggen op verbei... vanwaar hij nu zijn wagen mochte keeren echter! Hij had er niets gezien 't en zij hoedat zijn zege... lag in 't water, en er is in gebleven... lijk overtijd te Groeninghe de Franschen in de beke.
Maar hier 'n was 't nu in géén beke. 't Was in een moddervloed, in 't thoopezijpelsel van zee- en zompewaters; niet in den Yzer dus, of in den overloop daarvan, zooals zoo dikwijls wordt vermond, maar làngs den Yzer voort, dààr in die afgedijkte leegte, of in die zoogezeide tibbe -lijk we ze boven noemden -waarvan de tuite lag te Nieuwpoort aan de Palingbrugge aan 't tweede sluizegat, en die aldoor die tuite langsheen de Oostvaart en de Beverdijkvaart volliep.
En heel die watertocht was mogelijk geweest omdat: ten eerste het land aldaar een twee-drie voet beneên hoogwater ligt, en dat ten tweede ditzelfde land de natte niet en drinkt.
't Is hier de nieuwigheid van 's Steller's werk geweest, van niet zoozeer den Yzerslag te hebben willen vorendragen zelf, doch van veeleer te hebben willen toonen waaruit die slag is mogelijk geweest, streekaardiglijk gesproken. Daarom benutte hij het grootste deel zijns opstels om ons - heel bondig toch en praatsgewijze - den aanleg en de wording van onzen bodem geschied- en huishoudkundig voor te leggen.
Hij is, zegt hij, die kustegrond, een spoelsel van de zee, tot land gemaakt nadien door 't werk van menschenhanden.
Want hoort. De zee, vanvóór de Roomelingen reeds. en in de IVe en in de XIe eeuw, en nog in de XVIe dus menigmaal, brak in alhier, onevenlange toch en ook onevenverre; en liet er turf geworden, en lei