Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVerzen vertalen en Gezelle...Vertalen is lastig; verzen vertalen is lastiger; verzen vertalen in dezelfde maat, met de rijmen op dezelfde plaatse als in 't oorspronkelijke, is 't allerlastigste dat er bestaat. En toch... Wie dichters kent in hun eigen taalvorm, bewijst, en met grond van redenen, dat ze in verzen onvertaalbaar zijn; zoo bewees het Pater Haghebaert zaliger voor Dante, in de voorrede tot zijne prozavertaling, en hij heeft gelijk... En toch gaat men voort het te beproeven, door in onze en andere talen in versmaat Dante over te dichten. 't Is nu onlangs bij ons weer gebeurd - de naam van den overzetter ontsnapt mij nu - en 't blijkt beter dan de twee vorige pogingen. Die vertalers hebben ook gelijk, al zoowel als Haghebaert, omdat het vers, de meest treffende vorm in 't oorspronkelijke, toch ook op zijn weergave roept, als men den dichter begeert de andere taal te doen spreken. Neem eene vertaling van Homeros in 't allerbeste proza; zij voldoet toch niet. Dan nog liever Vosmaer's metrische wedergave, al voldoet zij ook niet, wanneer men in 't grieksch de vertaalde reken doorzien en doorvoeld heeft in hunne maat en beelding... Van Vergilius ken ik geen goede vertaling in gelijkende verzen: die van Chaillet is al te flauw. en Vondel volgt, met veel bij- en nevenwerk, de berijmde ‘Alexandrijnverzen’. Ja 't is lastig! Vertaal me bijvoorbeeld eens uit St Thomas: | |
[pagina 33]
| |
Verbum caro panem verum
Verbo carnem efficit.
Al zijn hier nu nog geen rijmen, laat eens dien her- en weerslag van verbum caro en verbo carnem tot zijn recht komen, om van panem verum nog te zwijgen. Beproef, ja: 't Woord dat Vleesch is doet waar brood met
't enkel woord in vleesch vergaan...
of zoo iets... Maar hoe zwak! En uit ‘Verbum supernum’: In mortem a discipulo
Suis tradendus aemulis,
Prius in vitae ferculo
Se tradidit discipulis.
Ieder woord heeft zijn tegenwoord: In mortem, in vitae; aemulis, discipulis; a discipulo tradendus, discipulis se tradidit... En dan de mate en 't rijm bewaren! De groote moeilijkheid, om uit latijn te vertalen, is dat de uitgangen van 't latijn, aan 't zelfde woord, een kortgedraaiden en volstrekt verschillenden zin geven die wij met twee, drie en meer woordekens moeten verwateren: tradendus, ‘op 't punt staande overgeleverd te worden’!! Op zijn minst ‘te leveren, te geven’... Ik heb het wel honderd maal in mijn leven beproefd, en 'k durf alleenlijk niet schrijven wat ik bekwam. Een die 't in die kerkzangen ver gebracht heeft, is Eerweerde Fr. Drijvers, zaliger; maar ziet, naast veel gelukkige slagen, hoeveel onvermijdelijke zwakheden en verwrongen gezegdenGa naar voetnoot(1). Gezelle heeft, nog best van al, den ‘Dies irae’ vertaald, in zijne Kerkhofblommen, en toch: | |
[pagina 34]
| |
Quaerens me sedisti lassus
Redemisti crucem passus,
Tantus labor non sit cassus.
Jesu! moe van zoeken naar mij
hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij
toch zoo dier gekocht, och spaar mij!
Waar is sedisti (redemisti daarop slaande), waar is tantus labor, en eassus? Waar die zwaarheid van lassus, passus, cassus?.. In bijna elken bundel van Gezelle vindt men van die vertalingen uit kerkgedichten: ‘Jam lucis orto sidere’, ‘Te lucis ante terminum’, ‘Creator alme siderum’, ‘Ave Regina caelorum’ en andere meer, en naast veel schoons, vindt men daar overal ook de onvermijdelijke speuren van den lastigen strijd tusschen taal en taal, in den band van 't vers gedwongen. Het is veel schooner, wanneer die band wat losser mag zijn. In Biekorf, 1906, bl. 360 lees ik: ‘In 1889 vroeg Senator Lammens aan Gezelle, het O Crux ave spes unica
Mundi salus et gloria
Adauge piis justitiam
Reisque dona veniam
te willen verdietschen om onder eenen Calvarieberg te zetten. Gezelle dichtte: Gekruiste God die voor mij staat
des werelds eere en toeverlaat,
gekruist, gekroonde Jesu zoet,
onze eenigst hope ons eeuwig goed,
ik groete en bidde: reikt, o Heer,
al die rechtveerdig zijn, nog meer,
en geeft, door al uw lijên en bloên
vergiffnisse aan die kwalijk doen.
Maar voor acht verzen was er te weinig plaatse, en daarop schreef Gezelle: O Kruis dat al ons hope draagt,
al 's werelds eere en vrijheid schraagt,
vervroomt ze al die uw spraak verstaan,
vergeeft ze al die u tegengaan’.
| |
[pagina 35]
| |
Heeft het Latijn zijne moeilijkheden, andere talen hebben de hunne, 't Fransch, bij voorbeeld. Zoo 't blijkt uit Caesar Gezelle's uitgave: Zantekoorn van G. Gezelle's dichtveld, bl. 199, heeft eens iemand aan onzen Dichter gevraagd, ook om onder een kruisbeeld te zetten zeker, de overbekende verzen van Victor Hugo in 't Vlaamsch over te dichten: Sur un crucifix.
Vous qui pleurez, venez à ce Dieu, car Il pleure.
Vous qui souffrez, venez à Lui, car Il guérit.
Vous qui tremblez, venez à Lui, car Il sourit.
Vous qui passez, venez à Lui, car Il demeure!
Het onvertaalbare is juist de gelijkluidendheid en evenwichtigheid van ieder vers: Vous qui... venez à... car. Het is fransch van top tot teen; klaar, ‘symétrique’; en 't is oppervlakkig christen op zijn Hugo's: weinig dat eigenlijk onder 't Kruisbeeld bijzonder of uitsluitend past, maar 't heeft zijn eigen kunstigen vorm. Gezelle poogt en poogt:
en 't weenend
O mensch die weent komt God die weent op 't kruishout nader
en krankheid is
O mensch die lijdt, Hij lijdt, zijn lijden is uw kracht
minzaam
Bevreesden vreest hemGa naar voetnoot(1) die al stervend op u lacht
Voor 't vierde vers zijn er drie pogingen:
die u voorbij ziet gaan
a) en u voorbijgegaan blijft onvergankelijk vaderGa naar voetnoot(2)
b) O mensch die henengaat hij blijft en is uw vader
c) en gij die henenvaart hij zegt ik blijve uw vader.
de kruisgod blijft uw vader.
Raapt daar nu 't beste uit, 't blijft zoo verre nog van de gladde redematigheid der fransche verzen. En pijnt al wat ge wilt om er nader bij te komen, 't is wat! B.v.: | |
[pagina 36]
| |
O mensch die weent kom bij dezen God: Hij kan weenen.
Gij mensch die lijdt, kom 't is Hij die 't leed verzacht.
Gij mensch die beeft, kom bij waar Deze u tegenlacht.
Gij die vergaat, kom, deze God gaat nimmer henen.
Een beetje nader, ja, maar die Vous qui en die car willen op de weegschale niet blijven, en 't schommelt al verschillend... onmogelijk! Daarbij, dat fransch en moet naar geen vaste zwak-sterke tijdmate zien; 't vlaamsch wel, zelfs als 't zulke verzen vertalen wil... Zou die poging van Gezelle misschien niet gemaakt zijn in 1879? Waarom? Neem Rond den Heerd van dat jaar, in nummer 39. Daar leest gij: Omme te zetten beneden de voeten van eenen gekruisten Lieven Heere, gesneden geverwed ende vergoud na den zin van de kerstenvlaamsche kunstenaars die leefden omtrent de jaren als men schreef n. Chr. 1300. Klaar bloed en louter wonden
daar hangs Du, aan den hout,
gestraft voor mijne zonden,
gegalgd om mijne schoud:
om Dij zoo wille ik leven,
om Dij zoo wille ik lijen
die 't lijf mij hebs gegeven,
en 't sterven niet ontzien.
11 Oest 1879Ga naar voetnoot(1). Dat is geen vertalinge, maar een eigen gedacht, en hoeveel christelijker, inniger en beter passende bij 't Cruce, dan die zoet-zeemende, half christen, fransche Hugo-rijmen. ‘Naar den zin, waarlijk, van de kerstenvlaamsche kunstenaars die leefden omtrent 1300!’ En naar den zin van dien kersten-vlaamschen Dichter, die omtrent de jaren 1850-1900 in nieuwe tale den ouden geest wilde verwekken, die onze voorouders bezield hadde! Verzen op 't H. Kruis staan er zeer vele in zijn werk. | |
[pagina 37]
| |
Iedere zoeker kan ze vergaren en vergelijken. Maar wat iedereen misschien niet heeft opgemerkt, is dit: Al zijne dichtboeken, na Dichtoefeningen, opent Gezelle met een gedichtje op 't Kruise Christi. Dichtoefeningen niet, daar is 't: Principium a Jesu, en 't Kruis en wordt er niet vermeld, de Dichter heeft de gewoonte nog niet ingezet. Maar sedertdien, zie maar: | |
1860. XXXIII Kleengedichtjes.
I. Met 't kruis in top
zoo varen wij
door 't wereldtij
ten hoogen Hemel op!
In de vermeerderde uitgave van 1880: Driemaal xxxiii Kleenged., begint zelfs ieder van de 3 afdeelingen evenzoo. | |
Andere xxxiii:1. Ware Wijngaard, Jesu-Christe
die voor mij hebt, voluisti
stervend hangen, pependisti
aan het Kruis, ridebant isti;
mihi quoque spem dedisti!
't Stond eerst in Rond den Heerd, 1866, bl. 262. | |
Laatste xxxiii.I. Klaar bloed en louter wonden...Ga naar voetnoot(1) | |
1862. Gedichten, gezangen en gebeden.Na de Inleiding, 't eerste gedicht: Kruiske, kruiske, goed begin,
heeft het kruis toch wonderen in!
| |
1876. Kerkhofblommen, 4e uitgave door het Davidsfonds te Leuven.In de eerste uitgave stond alleen de begravinge van Ed. Van den Bussche. Vanaf de 2e komt erbij: Bezoek aan 't graf, dat een roerende hulde is aan het Kruis: ‘Komt hier’, zei een stemme, aan het Kruis, ‘hij ligt hier,
komt hier’, zei een stemme, ‘aan het Kruis’.
| |
[pagina 38]
| |
O stemme van 't houtene Kruis
o Kruis van den Heere, gegroet,
gij blozende Vrucht aan den edelen boom,
gekruiste Verlosser, gegroet!
enz., geheel het overige voort En als in 1878 de bundel in de nieuwe uitgave weer vermeerderd wordt, 't eerste nieuw gedicht sedert 1876 bijgevoegd, is:
Het Kruis.
Het Kruis ontliet den mensch
uit 's vijands helsche banden... enz.
(Gedicht in 1870). | |
1880. Liederen, eerdichten et reliqua.'t Eerste gedicht is Kruislied, gedicht in Februari van dat jaar voor de Missie te Deerlijk: Aanschouwt Gods Zoon aan 't kruise gedaan
en zegt: Wie zal Hem nu nog verachten
als Hij met onze schulden belaân
Hemzelven heeft voor ons laten slachten?
Neen, neen, wij gaan
volgen voortaan
meer ende meer
't kruis van den Heer.
| |
1893. Tijdkrans. Voorhang:O Kruis, beginsel en volending
waarop de Zoon van die mij schiep
gegalgeboomd ontsliep;
O Christi Kruis, doorprent mij diep
met het bewustzijn mijner zending!
Het gedichtje moet al wat ouder zijn, zoo 't handschrift aanwijst dat ik gezien en nauwkeurig afgeschreven hebbe met zijn doorschrabbingen en eerste mate, die eenigszins anders was. Dan, de Dagkrans begint met het teeken des H. Kruis zelve: In den naam des Vaders, zegen
mij, o God, en in den naam
's Zoons en 's Heiligen Geests, te zaam:
op en hand aan 't werk geslegen.
| |
[pagina 39]
| |
1897. Rijmsnoer. Voorhang, 1.'t Eerste dat mij moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen
........... ‘vader
geeft me 'en kruisken, als 't u belieft!’
enz., 't wonder kinderlijk en mannelijk gedicht... Hadde Gezelle zelf nog mogen zijne verzen verzamelen en uitgeven, na Rijmsnoer, of hadden de uitgevers van Laatste Verzen erop gelet, hoe zijn gewoonte was, dan ware daar ook, als eerste gedicht, een kruisgedichtje verkoren geweest, b.v. datgene waarvan wij hierboven spraken, voor Senator Lammens (1889): Gekruiste God, die voor mij staat,...
of al ware 't maar een strofken of een verzenpaar van een der stukken uit de eerste uitgave van 1901. B. v.: O Jesu, opgeheven
en hangende aan het Kruis
ik wille U 't beste geven
en 't schoonste van mijn huis.
of: Zijn eigen Zoon en spaarde hij niet
en liet hem voor mij slachten.
Alleen maar om hulde te doen aan die roerende gewente van den Meester, die altijd eerst zijn kruise miek, of 't kruis groette; want, 't is toch zoo waar, voor hem was 't Kruis de boek geweest, waaruit hij eerst en meest geleerd had. Hij is dit jaar reeds 25 jaar gaan rusten onder de schaduw van het Kruis. Biekorf, gij moet, wij moeten dat op christelijke wijze gedenken. Al. Walgrave |
|