Biekorf. Jaargang 30
(1924)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[Nummer 2] | |
VI. Hazen! En vervlekt 't waren tooveraars.'t WAS in den tijd dat de beesten spraken, zeggen de menschen .. Maar die tijd 'n zal nog niet lange geleên zijn, toch als ge moet voortgaan op 'tgene een keer gebeurd is aan Gieljom Claerbout die 't ons zelve verteld heeft. - De man is dood en begraven: omtrent de jaren '80... Gieljom zette eens uit achter wild, en 't was vroeg nog... bij 't eerste limmen van 't daglicht, van vóór dat de | |
[pagina 26]
| |
eerste misse lood. Hij kwam op een stuk land, en zag er een haze voorbijdretsen, met nog een die volgde, en nog een, en nog.- ‘Ma' kijk'! Hier mijn roer! En erachter!’ zei Gieljom, over-gezind, hoewel aardig ervan. Maar 't kwam nu een haze rechte naar hem gewipt,... en die hem daar zat op zijn eeuwig gemak in 't nat gerzeke vòòr hem, en die zegt tegen hem: - Alwaar-òp zijn hier mijn maten voorbij da'? Gieljom trok lijk ineen. Hij had 't weg dat het tooveraars waren. En voort, zoo snel als hij kon; en hij lei er een door dan - heel stille - en zwoer: ‘ze'n gaan me zoo vroeg niet meer zien op de stukken’. | |
VII. Een die den duivel deed uitkomen.Pier Fever was klokluider te Nipkerke, 'n wever van ambocht, en hij was 't die me wist te vertellen hoedat hij een keer was gaan kaarten, met vrienden van hem, naar Jan Baye's, die den naam had van tooveraar, en die woonde in een kotje, in een klein kruipuitje nu lange reeds afgesmeten, maar welke toen stond rechtover alwaar dat nadien 't Oudemanhuis gebouwd werd. Een van de kaarters verloor zonder stoppen, en moê van verliezen, kwam kwaad en verwenschte 't. - 'k Wil', zag ik den duivel aan 't spel in mijn plekke, zei hij. 'k Weet 's wonder, zei hij, of hij slimmer zou zijn. - Ja, is 't om den duivel te zien, antwoordde Jan Baye, dat en is niet stijf moeilijk, beidt maar e' letje. Hij ging dan in den heerd gaan staan onder de schouwe, en ontbood er den duivel beneênwaard, al er gruwelijk leelijk-doende met ijselijke woorden. En seffens daarop hoorden ze een schabouwelijk geruchte; 't grijmsel kwam neêregestort in den asschen; en de ketel danste, en sprong op van den hangel. Pier Fever en vrienden 'n vroegen achter geen verder vertoog, en stoven buiten zoo zeere als ze rekken kosten. Maar men mag het voor de waarheid gelooven, ze'n hebben nooit geen voet in dat kot meer gezet. | |
[pagina 27]
| |
VIII. Tooveresseteekens.Ten uitkomentijde ziet men dikwijls ‘varende vrouwen’Ga naar voetnoot(1), ttz. wervelende windjes die 't drooge kruid en de blaârs omhooge doen konkelen: dat zijn tooveressen, zegt men, die ongezien daarvoorbij varen. Ookal, wanneer m'in den heerd, uit een blok, als een lek van het vuur oplaaien ziet, dat is een teeken dat er een tooveresse 'bij aan den heerd is. | |
IX. 't Geestelijk... ‘kan entwat’.Aan de kanten van Wormhoudt, wordt er geloofd dat de Seminaristen (maar niet de priesters) kunnen maken dat ze ineens nietmeer zichtbaar en zijn. Koba Van Heeghere vertelde dat er eens, op een kermistjen ievers twee Seminaristen aanwezig waren, en dat ze daar al met een keer verdwenen, en dat ze dan de borden afnamen en weêrestelden... al voor de leute. En den volgenden nacht hoorde de boer een licht gerucht aan zijn bedde, zonder dat hij iets kon ontwaren: 's morgens 'n vond hij zijn blauwen kiel niet, noch zijn vest ook niet; maar de twee jonge Geestelijken, zijn neven, brachten ze hem weder, al geildig hem uitlachende. Men wil ook dat bij een brand, sommige priesters het vuur kunnen tegenhouden, ‘afsnijden’, beletten van verder te gaanGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 28]
| |
De priesters komen tusschen voor veel. 't Gebeurt dat ze 't kwaad kunnen ‘keeren’ zonder uit hun huis een voet te verzetten. Maar anders, ze moeten gaan ‘waar 't hem houdt’, bv. om ‘af te lezen’ ‘te wijden’ of ‘huizen te onttooveren’. Wat dit alles betreft, zoo vertellen de menschen, ze hebben er dikwijls veel last meê; en, tegen dat 't uit is, staan ze dikwijls van onder tot boven in 't zweet. En, wat die bezwerende priesters dan ook doen, is alle menschen heeten de deur uit te gaan, omdat het aleens voorvallen kan dat, onder 't verlaten van 't huis, de duivel, uit wrake, luidop en duidelijk de zonden uitmoorelt van den man die in Gods naam hem alzoo kwam verjagen. Maar als ge spreekt aan de priesters van al zulk getoover, ge zult 't zien, ze steken 't aan kant. En, ondervraagt g' hen daarover, ze 'n zeggen niet dat 't niet en kan zijn - 't en ware geen waar -; maar ze doen of ze 't niet en verstonden, en ze gaan aan wat anders. [M. d.l. C.] |
|