den legerstaf, maar 't is verkeerd aangeduid; 't en ligt niet west, maar oost den steenweg naar Oostroosbeke.
't En staan nu nievers zulk geene getouwen meer; wij en kunnen dus niet weten hoe dat getouwe werkte. Oude weefgetouwen zijn er nog te zien in 't Muzeum van Sint-Niklaas.
Wij hebben hier nog eene schietspoel van zoo een getouwe. Zij heeft twee kromme uiteinden en het midden is boogvormig. Die schietspoel wierd, om den inslag tusschen de draden der keten te schuiven, overhands met de rechte en met linke hand geschoten. Dat gebeurde eer men woef met het vliegeinde, met een stel van koorden en eene handhave, dat de schietspoel weg en weder tusschen de draden der keten slingerde.
Zoo de jongen kwam met dat katrol en hij zeide:
- Mijnheer de Pastoor, op den zolder te grootmoeder's, ligt er nog een stuk van dat getouwe.
- Breng het maar zoo spoedig mogelijk.
Den volgenden dag kwamen wij den jongen tegen met dat stuk.
't Was een stuk gedraaid hout, niet overal even dik, maar verdikkend en verdunnend, bruinrood geverfd, hier en daar met rondekes versierd en omtrent een voet lang Van onder was dat stuk schuins gesneden en die schuinsche snede maakte een effen vlak, waarmede de wever de geweefsels wreef om ze den gepasten glans, de noodige gladheid en de gewenschte en gerekte lengte te geven.
- Nonkel Richard was te wege dien strijker in het vier te werpen, zei de jongen.
- Dat ware jammer geweest.
Wij zijn aldus in 't bezit van den laatsten strijker van Vlaanderen.
Uit den mond van dien eenvoudigen vlaamschen jongen, die nog geen twaalf jaar oud en is, rolde de gepaste naam van dat werktuig.
Die naam en staat in De Bo niet. Hij staat in Kramers met verschillige bediedenissen, maar niet met deze van een