Biekorf. Jaargang 29(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Op het Koerken D'oude woonsten, op het koerken, stonden met hun gevelwand in het laatste straalgespeier van den weidschen westerbrand. Ieder ruitjen, dat als voormaals in een looden raamken zat, glariede in de navondverven, prachtig lijk een gouden blad. Voor elk deurken was een vrouwken bezig nog, met vaardig' hand, over 't gladde spelwerkkussen, aan een ende brugschen kant. [pagina 132] [p. 132] Allen, op hun streuvelharen, met de wijde binders luts langs hun magre rimpelkaken, droegen 'n witte pijpemuts. Op hun rugge die omhooge bultte, lijk een open boek, vol met roode en roze tinten, blonk een fijne neteldoek. 't Rinkelde uit een kloosterklokske, door de locht een Bedeklop, en de vronwkes rezen aanstonds van hun biezen stoelkes op! Stille viel 't geklik der kloskes en de vrouwkes, zedig zoet, handen saâm en hoofd gebogen, baden stil den Wees Gegroet. J.I. Vorige Volgende