Biekorf. Jaargang 29
(1923)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLater op den DagGa naar voetnoot(1)
Hoe lief is 't jong gespelewei
des levens vroegen morgen,
als 't licht en dartel, frisch en gei
mag hupplen zonder zorgen!
't Is kind nog en 't en weet alsdan
tenzij van blank en geuren,
het zingt van weelde en droomt ervan
eu 't leeft met klank en kleuren:
Het zingt van liefde en leed, zoo zacht,
zoo teeder en ontvanklijk
als bloemen van eene enkle nacht
en even zoo verganklijk.
Het waant dat het een hert bezit
dat iets kan meer dan minnen,
en 't zucht van zwarte leed, al is 't
zoo blank als sneeuw vanbinnen.
Een glimlach beeft in elke traan
die 't leed hem kan ontwringen
het poogt te grollen, maar 't en kan:
zijn diepste grol is... zingen.
| |
[pagina 52]
| |
Ja frisch is 't leven, gei genoeg
als 't zorgloos u lacht tegen,
als 't jong en dartel, 's morgens vroeg
daar huppelt op zijn wegen.
Eens later op den dag, wanneer
het onverbidlijk leven
heeft evenmin te wachten meer
van u dan u te geven,
dan wil 't u, derver dag aan dag,
te gauw zijn rug toekeeren,
't bestraft op uwen mond den lach,
't wil 't lachen u ontleeren.
Uw vreugd wordt zeldzaam, en ze is wáár
veel zorgen 't herte u knagen
uw leed is echt, uw lijden zwaar
en 't bangt bij donkere dagen.
Bergaf nu gaat het: 't spoedt en 't glijdt
al vluchtend naar beneden
op 't haastig vlieden van den tijd
en zijn verganklijkheden.
Gij gaat, gemanteld in de pracht
van treurig menschervaren
en twijfelt of nog door de nacht
de morgen weer zal klaren:
want, tendenuit uw levensbaan
ziet gij het vraagpunt rijzen
dat, dreigend, op den overkant
des levens staat te wijzen.
Caesar Gezelle |
|