Ach Hemellawerke. B('22) 138 verwijst hierbij naar ‘Dichtoef.’ Aanroepinge, maar in die Aanroepinge staat geen woord over de leeuwerke. 't Ware beter te denken aan 't gedicht van ‘Dichtoefeningen’: Aan de leeuwerke in de locht, en aan dat van ‘Ged. gez. & geb.’: Gij Dichter die de Leeuwerk zongt. Zie verder.
Hoort 't is de wind. Lees Faber's Engelenverhaaltje van De Twee laatste kinderen; gij ontmoet er de aanleiding tot dit gedichtje.
Poucke. Dit gedichtje is geschreven, bij 't eerste bezoek van Gezelle aan de familie Van Doorne te Poucke, in 1857, de groote vacantie vóór dat Guido professor van Poësis werd. Hij had Hendrik Van Doorne aangetrokken van toen hij nog heel jong op 't Seminarie kwam, en de ouders noodigden hem thunnent uit dankbaarheid. Later is hij daar meermalen weergekeerd.
Van Doorne vertelt: ‘Met vader was hij meermaals op gang, en, ik herinner mij dat zij t'zamen eenen namiddag te Aelter in de bosschen van “'t Oud Leike” overbrachten... Twee dagen na (Gezelle's) vertrek kreeg Vader met de hertelijkste bedankingen den dicht op Poucke, die hem veel genoegen verschafte?’.
Vaart voort. Is, naar E. Van Oye zegt, een werk voor de leerlingen opgegeven, en door den Meester zelf uitgewerkt.
Zoo menig blomme. Is te stellen tusschen 1857-59.
Ik misse u. Werd gezonden aan E. Van Oye, toen hij het Klein Seminarie verlaten had, dus in October of November 1859.
Een wijzer woord. Aan Edmond Houttave van Damme (geboren 1838), die later Vicaris-generaal van 't Bisdom Brugge werd († 1911). - Hij deed zijne humaniorastudiën niet te Rousselare, maar verbleef er voor de Wijsbegeerte, van October 1859 tot Oogst 1860. Het gedichtje is van 1860.