Weinigen tijd daarna vernam ik te Rumbeke, uit den mond van een bejaarden man, die alle oude geplogenheden bij het landsche volk van jongs af had afgemuisd, dat er aldaar ook een man was die met een notelaren sprieteltak het water wist op te zoeken.
Hij naamde dien tak, volgens hij gehoord had, een zoekroe. Die zoekroe moet een tweejaarsche scheute zijn, of ze en is geen geluksroe. 't Is al wat ik van hem vernam.
Verdere opsporingen vóór den oorlog hebben weinig eerde aan den dijk gebracht; integendeel, meer dan één oude man verzekerde mij dat de sprieteltak een éénjaarsche scheute moest zijn! Wie heeft er gelijk?
Na den oorlog is er mij wat licht bijgekomen.
In de uitnemende droogte van 't jaar '21, wierd er wijds en zijds achter water gezocht.
'k Vernam van E.H. Opsomer, schoolopziener, dat er toen ook te Duinkerke en omliggende gezocht wierd naar water. De notelaren sprieteltak kwam aldaar weer voor den dag. Als ik niet kwalijk verstaan heb, was de sprieteltak een tweejaarsche scheute. De wijze van zoeken bracht ons nog wat bijzonderheden mede, niet zonder belang.
Eerstens: de zoeker stapte over 't land tot dat hij de werking in zijn lijf gewaar wierd. Dan begon de sprieteltak te bewegen, te draaien. Van toen af zette de zoeker voet over voet, in verschillige richtingen, als iemand die de voeten tegen malkander zet om iets af te meten. Dan stelde hij de plaatse vast daar water te vinden was.
Tweedst: dezelfde zoeker had nog een tweede werkkracht bij de hand, een fleschje waarin een vocht, een onbekend vocht, besloten zat. Over dit tuig heeft Eerw. H. Opsomer niets kunnen achterhalen.
Ten derden: de sprieteltak is wel van notelaren hout, maar van geen notenboom, toch wel uit een notelaren tronk gesneden daar wij de hazelnoten van plukken. Daarbij heb ik zooeven, van een stokouden man vernomen, dat de sprieteltak den zelfden dag, versch van den struik moet afgesneden zijn en niet mag gepeeld worden.