Biekorf. Jaargang 28
(1922)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver dieren in Vlaanderen's woestenij na den oorlog(Vervolg van bladz. 82) Wordt avond. Buiten is steeds 't oorverdoovend puidengezang volop aan den gang. Binnen is 't heet lijk in een oven, en toch moet men 't bed in, om ten minste wat te liggen, indien de slaap er niet afkan. Dekt u daarbij wel, want tegen middernacht is de koelte van buiten ook binnen. Maar Wat hoore ik in de lucht
een aardig liedlje malen
nu helder en, zoo zaan
gedempt, alsof het ware,
en in nen doek gedaanGa naar voetnoot(1)?
Zenuwziek van 't puidengekwaak, krijgt ge - contraria contrariis curantur - als tegenmiddel de scherpe klanken van kwelgeesten vernoemd als de derde plaag van GyptenlandGa naar voetnoot(2). Zoemen ze ginder, hier klinken, nu ze naderen, | |
[pagina 105]
| |
als een oorlogskreet snijdende toonen uit de bromholte van waar lucht en adem vrijen intocht hebben in 't muggenlijf. Neteldoek heb ik niet om te spannen boven 't bed, zoo rijk zijn we niet in de slagveldstreke, maar 'k heb eerst jacht gehouden aan de ruiten, tot er dozijnen lijken van de Culex pipiens Linn. of steekmuggen langs de vensterhouten lagen. Doch wat helpt dat! De bliksemsche zangers komen uit alle hoeken en kanten de gesneuvelden vervangen. Binst dat de mannetjes, met hun langharige sprieten, blijven dansen en spelen in de lucht, het buikske vol bloemenzoetigheid, komen de kortgespriette wijfjes, den langen steeksnuit of zuiger recht vooruitstekend op mij af. Zie-ie! Paf! Gemist. Verder weg piepen ze weêr, en reppen de twee bruingeaderde vleugels dapper op en neêr. Hun slachtoffer heeft een hand gereed gehouden tot tegenverweer, en 't komen een viertal muggen aangevlogen naar dat goede roô warm bloed dat te zweeten ligt in 't bed. Zes muggepooten rusten op 't voorhoofd, een zuiger zit al in een bloedadertje. Paf, die ten minste is er aan; jeukt het, 't is toch een zege. Morgen loop ik gelijk zooveel anderen met een roô bubbel op 't gezicht. 'k Vraag mij af hoe ze 't weten, die schelmen, dat in die houten huizen menschen liggen met een teêr vel. Waarom blijven ze niet in de poelen waar hun muggemoeder ze neêrlei onder den vorm van een lang ei, een driehonderd bijeen geklist? Daar is hun rijk toch. Daar vervelden ze als larve driemaal in 't stille poelwater en leefden er als vischjes; daar ontpopten ze als geslachtsrijpe muggen na een week of vijf. Doch ze vluchten die duizende poelen van de slagveldstreek, en vooraleer hun eiers te leggen komen ze ontelbaar de noodige kloekte vinden in 't bloed der arme menschenkinderen. Morgen als 't dag wordt zullen de gebubbelde menschen u aanraden van elzentakken, okkernotebladeren, persijnhutjes enz. te hangen in uw slaaptimmer. Doe 't niet, doe 't niet, beste lezer, anders daarrond zullen nog meer mannetjes dansen en piepen, en nog meer | |
[pagina 106]
| |
wijfjes zullen van u een martelaar maken. 't Beste ware petrol in de putten te gieten, en ongelukkig zijn we reeds blij van er genoeg te krijgen voor onze lanten. 'k Dek me dus geheel in, en 'k zweet gelijk in een oven.
* * *
In de dorpen langs den Yzer, zagen de menschen op de ruiten groote muggen zitten, met vuil geluw lijf en twee lange steerten. Bij honderden zaten ze daar. Dat beloofde voor 's nachts, zeiden de menschen. Muggen waren 't niet, want deze hebben maar twee vleugels, terwijl dit nieuw gebroed er vier had, en wat voor ons 't bizonderste was, ze lieten ons gerust. Hoe ze eigentlijk heeten kan ik niet met volle zekerheid bepalen, mijn kennis van kerfdieren is zoo groot niet, en zonder boeken ging het niet om ze hun eigen naam te geven. Al wat ik ervan weet is dat het een soort eendagsvliegen of haften (ephemeridae) waren. Maar muggen waren 't niet! ('t Vervolgt) M. Vinck |
|