| |
| |
Mengelmaren
Maur. De Meulemeester, C.SS.R. Geschiedenis van het St Niklaasgesticht te Kortrijk. Brugge, Houdmont-Cortvriendt, 1920.
Met dat eenvoudig boekje is S. niet aan zijn eerste kloostermonografie. Hoofdzakelijk bedoeld als Gedenkboek voor zusters en leerlingen mag het bij een wij deren kring lezers aanbevolen worden.
De kloosterkroniek kan met enkele groote trekken samengevat worden: het godshuis van St Niklaas wordt ± 1350 opgericht, buiten de Steenpoort, in de wijk Overbeke: het was een passantenlieden gasthuis, zooals we er bij tientallen vinden bij of buiten de poorten onzer oude steden. Een tiental jaren na de stichting vinden we er een kleine kloostergemeente ingericht, zusters naar St Augustinus' regel. Van dit oogenblik af schijnt de toekomst der inrichting verzekerd: die eenvoudige kloostervrouwen zullen weten 't hoofd te bieden aan de vele moeilijkheden, verwoestingen, branden en godsdienstberoerten om, met de veranderingen door de tijdsomstandigheden gevraagd, de vrome stichting tot in onze dagen te doen bloeien.
Een kloostermonografie laat ons heel dikwijls een kijkje slaan op meer algemeene geschiedenis: het privilege van het kraamrecht aan het godshuis afgestaan, de betrekkingen met de rederijkers de Kruisbroeders, de finantieele verhoudingen met het gemeentebestuur zijn belangrijke hoofdstukken voor de plaatselijke geschiedenis.
| |
| |
Met veel gepastheid wijst S. op het kunstkarakter der oude gebouwen en voorwerpen: zoo wordt bij de huidige bewoners de vereering en liefde wakker gehouden voor alles wat aan het verledene herinnert en wordt nog voorkomen, wat helaas te dikwijls gebeurt, meest nog in gestichten die op de hoogte willen blijven, dat de erfschat van vroegere tijden wordt vergooid voor onbeduidende en karakterlooze verbeteringen.
Jammer genoeg dat het boekje niet met platen is opgeluisterd.
S. was ook in de mogelijkheid ons een en ander mee te doelen nopens de kloosterdracht in St Niklaas. Aan de hand van het smakelijk oud boekje ‘Het proces van de Quesels’ had hij in zijn werkje ‘Les Maricoles de Termonde’, bl.70 v., waarlijk belangwekkende bizonderheden medegedeeld over den tip. De zwarte tip op het voorhoofd was het kenmerk der godvruchtige vrouwspersonen die in de wereld levend belofte van zuiverheid hadden uitgesproken. Het is niet te verwonderen dat vele zusters den tip hebben overgenomen, als men op 't oog houdt dat nog in onze dagen vele kloostergemeenten in den beginne anders niet waren als eene verzameling van godvruchtige dochters. De St Niklaaszusters te Kortrijk als de meeste hospitaalzusters waren ‘sorores laïcae’, dat getuigt nog het witte kleed met zwart scapulare, en 't is wel een weinig tegen de groote traditie dat ze thans leekenzusters hebben aangenomen met zwarte kleederdracht. Naar oude opvatting is zoowel het costuum der dames als dat der leekenzusters een costuum van laicae.
M. English
| |
Een vrage
Iemand wenscht te koopen: Archievenboek van Rond den Heerd, volledige verzameling, tegen goed geld.
***
Kan er iemand de volledige verzameling der Tisje-Tasje's bezorgen? Tegen hoeveel?
En de Mannetjes uit de Mane?
| |
Kokkenei
We kennen kokkenhane (vgl. De Bo o. 't w.) en kokkedèe-k' of kokkedèe-kok.
En kokkenei dan? Bij de kinders, onderander te Brugge gebruikt om te zeggen een ‘ei’.
Maar de Engelschen staan ook met een cockney, en de Franschen zeggen dat achter: ‘un cockney = un badaud, flâneur de rues de “Londres” zegt Bonnaffé (Dict. des Anglicismes, Paris, Delagrave, 1920, o. 't w.). Hij zegt erbij: ‘Murray propose coken-egg, “coco”, appellation enfantine pour “oeuf”; d'où mignon, poule mouillée, citadin, par opposition à paysan. Skeat suggère le v. fr. coquiner,
| |
| |
mener la vie d'un mendiant, d'un gueux, et acoquiné, devenu paresseux comme un mendiant’.
't En gaat ons niet aan wat de Franschen achtertateren; maar 't ware een keer te welen of cockney en kokkenei niet eenigszins verwant en zijn, ten minste al den kant van de kinderspraak-gebruiken.
Hierbij zij nog gevoegd dat 't volk in Brugge ook gemakkelijk als lapnaam zegt ‘den Kokken’.
T. Rapaert
| |
Nog een Vondelingnaamtje
(Vgl. Biek. 1914-'19, xxv, 222-226; 1920, xxvi, 84-88).
Den 5n van de andere maand stond er in De Standaard, uit Antwerpen: ‘Margaretha Maria Treylis. Het kindje van 3 à 4 weken oud dat aan de droge dokken gevonden en in het Geslicht der Verlaten Kinderen opgenomen werd, heeft den naam ontvangen van Margaretha Maria Treylis.
Bij deze gelegenheid is het wel eens aardig na te gaan hoe deze naam werd gevonden. De voornamen komen voort van Margaretha, naamfeest dier heilige, op 27 November, dag waarop het kindje gevonden werd, Maria, patrones der stad Antwerpen; de familienaam komt voort van T, beginletter van den naam van Trève, waker die het kind vond, de eerste lettergreep rey is de eerste lettergreep van den naam Reymaekers, den politieofficier die het onderzoek van het te vinden gelegd kindje begon, en lis, is de laatste lettergreep van den naam Celis, de vrouw die het vondelingsken na het vinden de eerste zorgen toediende’.
| |
Klappertie (Biek. xxvii, 254-255, 287-288).
- He'-je dat nog gehoord: ‘klappertje’, alzoo en alzoo gebruikt? vroeg ik legen den scheerder, binst dat hij met zijn mes op mijn klappertje zat.
- Wel, zoo dikwijls, was 't antwoord: als ze hunne kele verbranden, in 't drinken: ‘oei mijn klippertje’ zeggen ze.
- Klippertje?
Ja! 'k Heb ik altijd gehoord klippertje.
(Uit Brugge).
N.
| |
Wat is dat?
In de ‘Programme des travaux qui seront eflectués par le service de l'état civil militaire [français] dans la deuxième quinzaine de janvier [1922]’ staat er:
| |
| |
‘Translation dans le cimetière national... des cimetières de.... Mendinghem à Proven, de Zuid'huis à Oostvleteren, de Wyngaed à Rousbrugge...’
Oordnaamkenners, wat is dat? Mendinghem, Zuid'huis en Wyngaed?
T.R.
| |
Bahnhof
Toen de eerste Duitschers in Brugge kwamen, vroegen er onder hen achter 't Bahnhof? Met dat ze vielen op Bruggelingen, dezen verstonden 't ‘Bagienhof’! En de mannen wierden daarop feestelijk gewezen al 't Minnewater, over de brugge, de eerste poorte in... en ze kwamen toe onder de boomen in 't gers.
W.I. D'oore
| |
La Caisse!
't Krielt van de jonge winkeldochters in Brugge, die helpen de stad verjongen, verfrisschen, zoodat er de handel min oudbakken wordt, ... en de tale medeen.
- Enwel, juffrouwtje, waar moe'-je hier gaan betalen?
- Daar-zi', mijnheere, aan de kiste!
Als ge vanjaren wordt, dat doet u toch vreemde!
Effenop, zul'-je! En dat zijn meisjes van ievers tegen de vestingen!
Vóór den oorloge: kasse; en nu: kiste! Taalkundigen, maakt daar maar taalwetten op.
P. Doude
In onzen Blok
|
|