‘Van den thien esels’
(oudstbekende uitg. 1558) is een volksboek waarvan L. Willems (Versl. en Med. Knkl. Vl. Acad. 1921, bl. 573-583), tendeele na Logeman, tendeele uit eigen bevinding, weet kenbaar te maken: dat het vertaald is geweest uit het engelsch ± 1525, nadat dit engelsch zelve was overgezet uit het duitsch.
In 't duitsch en in 't engelsch zou 't geweest zijn ‘van de neghen Esels’, maar de vlaamsche vertaler, ‘'n’ rederijker van aanzien, heeft er een tienden maar bijgedaan. En die tiene zijn dus pon tienderhande dwazen, verbeeldende elk alzoo een onnoozel bedrijf met vrouwvolk-van-nietvele.
't Kan zijn.
Maar 'n mocht men ook niet hooger-nog opklimmen alover dit engelsch en duitsch tot een ouder werk meer, waarmee het, oorbeeldelijk toch, in verwantschap zou staan? 'k Wil zeggen het gedicht: van de negen meeste dapperen die er ooit zijn geweest, Hektoor, Alexander, Caesar, Josuë, David, Judas Machabaeus, Arthur, Karel de Groote, Godfried van Bouillon, waarbij na tachtig jaar een tienste werd gevoegd te weten du Guesclin? 'k Bedoel immers het stuk van Jacques de Longuyon ‘Les Voeux du Paon’, opgesteld in 1312 (waarover Simeon Luce heeft gesproken weleer in de Acad. des Inscr. et B. Lettres op 12-x-1888).
De negen Ezels met den tienden erbij, zouden alzoo mogelijks een schimpstukske zijn, geschetst naar een lofstuk van veel hoogere dracht... iets in den aard van wat het volk nog pleegt, immers als 't gekkend zegt ‘ezeldom’ instee van ‘edeldom’.
L.D.W.