Van de brandende keerse
Waar gebeurd, vertelde Seventje. Op de hofsteê waar dat Sarel Cleide altijd gewoond heeft en waar dat Irma Cludde nu onlangs ingetrouwd is... 't kwam daar altijd een brandende keerse staan op de balie. De boer gebaarde van Ko; maar de boerinne die 't zag als ze 't hennekot ging sluiten, kluttertandde van de danige vreeze, en al hakkelend zei ze op een keer tegen den grooteknecht: ‘Seppen, zei ze, kijk' dààr!’
- Goed voor de hazen, boerinne. Ze komen er tavond bij spelen; en dan gaan wij er maar een keer in blazen.
- Als 't u belieft, neen jongen, zei ze, dat niet! Maar, kunt gij heur uitblazen, 'k geef u zondage...
- Seffens! Seppen zou hier, en Seppen zou daar.
En hij, daarnaartoe! Al brommend en wreeddoende om hem stout te gebaren... Hij blaasde 't ding uit, en doef! hij dopte 't dan in zijn koffer. Alzoo iederen dag dat 't gebeurde. Dat ging wel voor de eerste dagen...
Maar op een keer, in den nacht, begon er zulk eendelijk geruchte te zijn in dien koffer, dat Seppen erbij lag te schudden en te zweeten van schrik. En lezen deed hij, aan al de heiligen dien hij kende, aan heiligen ook die hij uitvond, biddend om hulpe en om bijstand, gelijk van waar dat 't mocht komen. Als 't geruchte verstild was, Seppen