Biekorf. Jaargang 27
(1921)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Uitzet van E.V. Maurus De Vos bij zijn intreê in S. Jan's ten Berge te Yper
| |
[pagina 52]
| |
onrechtstreeks vernemen we daaruit den trantel van 't gesticht, de dracht van de leden, hun huisraad, hun inkomen, bezigheid, betrekkingen, zorgen, ontspanningen, tal van kleine kanten van zaken welke immers altijd zijn geweest de groote kanten van 't werkelijk leven. Petrus Franciscus De VosGa naar voetnoot(1) geboren te Heule de 29n in Zomermaand 1741, en overleden te IJper den 5n van Schrikkelmaand 1818, had zijn aanvraag gedaan, 't jaar 1763, om ingelijfd te worden onder de geloftelingen van bovengemeld Huis. Daarop werd aan zijn ouders voorgehouden welke daartoe zijn uitzet zou wezen. Zijn ouders stemden toe in deze vereischten; en zij ter eener zijde, na Vader Overste ter anderer zijde, stelden dan hun handteeken of hun ‘merk’ onder de gemaakte overeenkomste. Dit behandteekend opstel gold als oorspronkelijk stuk bestemd voor de oorkondschap der wijgemeente zelf; maar een afboekinge ervanGa naar voetnoot(2) is achterna in bewaarnis bij de ouders gebleven, en dit afgeboekt stuk is dit-nu-hier welke wij overdrukken. | |
[pagina 53]
| |
DitzelveGa naar voetnoot(1), nogal verstrooidweg maar leesbaarGa naar voetnoot(2) overgenomen, spreekt aldus:
[1 vk.] Alsoo den Iongelinck petrús frâns de vos fs michaelGa naar voetnoot(3) / langen tijdt getoont heeft synen Iever om aenveert / te worden als relig<i>eus in d'abdie Sint Ians binnen / Ipre onder den regel vanden heijlegen vaeder / Benedictús, soo ist dat den seer eerw: sten heer / Colúmbanús de zútter abt van de selve abdie, wel / willende beantworden aen de betrachtinge vande<n>/ voorseijden Iongelinck geconvenieert is met michael / de vos sijnen vaeder op de volgende Conditien, te / weten dater eens voor het profes vanden CandidaetGa naar voetnoot(4) / sal moeten betaelt worden de somme van negen/hondert guldens brabandts Coúrant gelt ende boven / dies sal den voornomden vaeder moeten besorgen /alle sijne noodtsaeckelijckheden de welcke bestaen / inde naervolgende saecken te weten, in de incomste / soo moet hij hebben eene robe van swart saij met eenê / sijngel ende een dosijne fústeijne craeghtiens, een / ledekant met sijn behanghsel maltrasse, eenen stroijsack / een paer laeckens van wit laecken, een plúijmen / hoofteijnde, een plúijmen oorkússen, twee wollen / sargien ses flúwijnenGa naar voetnoot(5) een spaes- | |
[pagina 54]
| |
vatGa naar voetnoot(1), eenen / coperen kandelaer kerss<n>úijter met domperken, een Casse eenen / bidtbanck een crúcificx eenen tinnen waeter pot eenê / stoel een taefelken een hoúten lanteirne met een / [1 ak.] Iseren plaete, eene gordijne aen de venster ende/daer moet gegevê worden aen den Cherúrgin eenê / alven patacon over het scheiren van de eerste croone / als oock een pinte wijn aen alle de heeren priesters / ende aen de fraters een alve pinte met eene portie / extraordinaire, het welcke oock wort gegeven inden / ontfanck tot de kleedingeGa naar voetnoot(2) < ende ontfanck tot het profes > / In de kleedinge < eenen witten laecken baeij >Ga naar voetnoot(3) ende eene robe van / swart laecken, een kapken een schap <ú>lier, eenen / singel, een swarte Choorcappe van saeij twee paeren / nieúwe schoenen een paer patouffels twee paeren / witte wollen koúsen eenen leren broúck een dosijne / craeghtiens van fústeijn, het leeren vanden sanck / moet betaelt worden tot eenen patacon te maende / ende als den selvê soúde Commen onpassselijck te wordê / de oncosten der sieckte moet betaelt worden door / den Contracktant de vos, noodigh tot het profes / daer moet gegeven worden een eerelijcke recreatie / ende een alf stúck witten wijn, als oock een nieúwe / robe ende een nieúwe sútane een langen mantel / endenGa naar voetnoot(4) een korten met een veste alles van laecken, / een Coorkappe van saeij eenen singel van sijde / ofte kemelshaer ende eenê gemeenen singel / vierentwintighGa naar voetnoot(5) hemdens, vierentwintigh / [2 vk.] gecoúleúrde neusdoúckenGa naar voetnoot(6) twa<l>f mútsen van / linwaet, een hoedt, een bonet, | |
[pagina 55]
| |
twee dosijnê fijne / Craeghtiens, een dosijne paeren maúwkeusGa naar voetnoot(1), twee / paeren nieúwe schoenen, twee paeren swarte / ende twee paeren witte koússen, een silver / slotien om aen het Craeghtien, een albe van / linwaet, twee lange dwaelen ende drie Corte / om dê rifter, vierentwintich servietten, eenen / silveren Croes met lepel en forcette van silver, / een mes, eenen wandel stock, als oock moeter / gegeven worden swart laecken tegen de eerste / misse vanden selvê tot maecken vanGa naar voetnoot(2) een nieúwe / sútaene ende robe ende eenige hellen swart / saij om eene nieúwe Cappe insgelijckx de / brevieren te weten twee groote ende twee ofte / vier kleijne voor geheel het IaerGa naar voetnoot(3) / ende tot de eerste misse eene recreatie ende / een alf stick goeden wijn als vooren, eene fijne / albe met amietGa naar voetnoot(4) van CamercijckxGa naar voetnoot(5) ende sijngel / welcke albe moet sijn georneert met eenen cant, / het lúijden van het profes ende eerste misse / moet den selvê betaelen ende soo bij aldien / dat hij eenige voijagien soúde moeten doen tot het / becommen van de orders de selve moeten betaelt / worden door den geseijden als oock de Corte / kleederen, wat aengaet van de vrienden soo in / [2 ak.] profes ende eerste misseGa naar voetnoot(6)/ daer mogender / gevraeght worden tot vijf paerenGa naar voetnoot(7) / voor welcke Conditien hier boven vermelt súlt/ verobligienGa naar voetnoot(8) ende belooft alle de selve te volcommen / den geseijden de vos vaeder vanden geseijden / pretendent om novitie te worden voor daete / van het profes, verobligierende ten effecte die / sijn persoons ende goot sonder reserve op het / voorder verbandt | |
[pagina 56]
| |
ende oblijgatie sulckx als / naer rechte met besprickGa naar voetnoot(1) dat bij aldien den / geseijden Iongelinck vijtgesonden wierde oft in / sijnen roúp niet en qúaeme te persevereren / in sijn goet voornemen de Cleederen / regarderende de religie súllen blijven ten / profijte van de abdie sonder vergeltGa naar voetnoot(2), Actúm / binnen Ipre in onse abdie den 16e november / xvijc drijeensestigh ende waeren onderteeckê / C: de zútter abt van st Ians M: De vos / Marie agnes Minne
Het bundeltje, waarvan deze oorkonde deel uitmiek, bevat ook nog andere stukskesvan minder algemeen belang. Niettemin, volledigheidshalve, hier zijn ze. I. Op een eerste toegevoegd blad (met alles op zijn vóórkant alleen)Ga naar voetnoot(3): Eerst van de hand van MichielGa naar voetnoot(4): Wij onderschreven Michiel de vos fs wijlent gillis, ende / Marie agnes Minne fa wijlent Joseph, t'saemen inden / haúwelicken staedt sijnde binnen de prochie van heúle, / hebbende eenen sone, relijsijheús inder abdie van st / Jans ten berghe binnen de stadt Ipre, nú voerende den / naem, frater maúrús de vos, soo ist dat wij Belasten / endo Bevelen, als datter naer onse doodt sal moeten / ghegeven ende betaelt worden aen den voorschreven / Maúrús De vos, drie ponden grooten | |
[pagina 57]
| |
vlams Coúrant / bij Iaere, te Beginnen, den dagh van t'overlijden van / ons Beijde, hier vooren vermelt, door de respektive / hoirs der Bovenschrevê, fait in doúbel Desen 20e 7bre 1768 / Dan van de hand van Maurus: Accepterende alles voorschreven met groote Danck- / - baerheyDt aenGa naar voetnoot(1) mynen Vaeder Ende MoeDer / Daaronder van de hand van den Overste: Wy onderschreven abt der abdye van St jans Binnen jper, / accordeeren dat den voorseyden fr maúrús de vos, magh t'synen / profyte ontfanghen de Bovenschreven somme / Eindelijk van Petrus Franciscus Eugenius De Vos: noncle maúrús is overleden den 5n febrij i8i8 / waermede dees bovenstaende lijfrente cesseert / II. Op nog een ander bladje daarbijGa naar voetnoot(2) (beboekstaafd achter en voren): Eerst van een zaakwaarnemer: [Vk.] Ypren 2 Maerte 1818 | |
[pagina 58]
| |
Dan wederom van Petrus Franciscus Eugenius De Vos: jk verclaere als dat den heer maúrús de vos / gewesen religieus van d'abdije St jans ten bergen / tot iper is overleden den vijfden van febrúarús / i8 c achttien, in den oúderdom van onttrent de / 77 jaeren en dat <jk> mij naer de begraeving op / het Stadhúijs als Erfgenaem gedeclareert hebbbe / int' bijwesen Sr Loúis maerten [Verleure?] jongman dewelken / jk geoúthorigeert hebbe den restant van het penson / van dito maúrús devos over mij te ontfangen |
|