Biekorf. Jaargang 25
(1914-1919)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
De Vlaamsche KantwerkstersGa naar voetnoot(1)EEN uiterst belangrijke, zoo sierlijke als ouderwetsche nijverheid in Vlaanderen is zeker die der kantbewerking, want zij was er reeds volop gekend in de middeleeuwen, vóór de Vlaamsche schilderschool hare eerste lauweren inoogste. Meer dan een dier vermaarde meesters koos achterna voor geliefkoosde studie de kantwerkster, of beter de ‘spellewerkster’, gelijk men ze in Vlaanderen noemt. Ziet het lieve, blondlokkig vlaamsche meisje, aandachtig neergebogen over haar spellewerkkussen, terwijl de tengere vingeren de omwonden bobijnen kunstmatig heen en weer zwieren: dusdanig onderwerp komt voor in zoo menig beroemd tafereel van huiselijk vlaamsch leven, en die tafereelen zijn mettertijd al de voornaamste schildermusea van Europa gaan opluisteren. De kantbewerking dagteekent van zeer ouds. Bijzonder in Vlaanderen was zij steeds in groot aanzien. Mochten andere vaderlandsche nijverheden kwijnen of naar den vreemde uitwijken gedurende de burgeroorlogen onder het Spaansch bewind, de kantnijverheid bleef den lande getrouw die ze tot zoo 'n hoogen trap van volmaaktheid had gevoerd, en dit niettegenstaande onderlinge verdeeldheden en verleidende voorslagen van vreemden. Dit is ten andere eenigzins te begrijpen, ingezien zij eene bij uitstek vrouwelijke nijverheid is. Daar nu de vrouw minder geneigd is tot verplaatsing, zoo komt het dat alle dergelijke bedrijven en kunstvakken een plaatselijk, blijvend karakter behouden. De zoogenaamde ‘Brusselsche kant’ heeft, evenals de edelgesteenten, de kostbare juweelen, tot den dag van vandage hare hooge kunstwaarde bewaard, niettegenstaande zoo menigvuldige hedendaagsche namaaksels. Modegrillen hadden op haar weinig of geen invloed; zij hield aan de ouderwetsche fraaie teekeningen met eene wondere standvastigheid. Deze worden nog steeds met nauw gezette juistheid nagevolgd, gelijk ook geschiedt bij het vervaardigen der Perzische en Indische sjaals. Te vergeefs trachtte men de oude teekeningen te verjongen, te verbeteren: steeds werden de oudere verkozen boven de prachtigste, nieuwerwetsche namaaksels. Iedere kantvoortbrengende stad in Vlaanderen munt uit door een bijzonder slag van kant: zoo heeft men de Brusselsche kant, de Mechelsche kant, de Valencynsche kant, enz.Ga naar voetnoot(2) In Engeland hebben wij het ‘bloemewerk’, een zeer rijke en aardig ingewerkte kant, eertijds zeer gemeen, nu zeldzaam. Men treft ze hedendaags nog aan bij de ontvangsten aan het koninklijk hof. De teekening ervan werd, mij dunkt, met de naald uitgestoken op eenen grond, die eerst met de spoelen aaneengeweven was. Daar zijn in menig vlaamsche stad eigenaardige werkwijzen van kant in voege, en worden er teekeningen nagevolgd die van moeder op dochter, en zoo van geslacht op geslacht | |
[pagina 290]
| |
voortgezet zijn geweest. Menige kantwerkster leeft en sterft in dezelfde huisjes waar zij het levenslicht aanschouwde; verscheidene onder hen kennen en beoefenen enkel die kant, die moeder en grootmoeder gespellewerkt hebben. Vandaar dat zekere kantteekeningen eigen zijn gebleven aan bepaalde steden en streken. De mode heeft later aan ieder van hen eigen plaats en dienst toegewezen: de Mechelsche kant wordt bijzonder gebruikt voor rijke nachtgewaden, kussensloopen, spreien, enz.; de Valencijnsche kant voor gewone dracht, doch de rijkere en kostelijker Brusselsche kant wordt meest gevraagd voor bruid- en balkleederen, voor koninginnen- en hofvrouwengewaad. Daar zijn ontelbare verschillende soorten van kant, smalle en breede, rijke en eenvoudige, en ieder heeft hare bijzondere plaatselijke, soms zoo eigenaardige vlaamsche benaming, genoeg om er een ruim woordenboek van te makenGa naar voetnoot(1). Het fijne garen dat gebezigd wordt voor de kant, krijgt eene bijzondere bewerking met de hand, die machienenarbeid geenzins vermocht na te doen. Alleen Brabantsche vingeren zijn daartoe bekwaam. De fijnste soort van kantgaren wordt vervaardigd te Brussel, in wakke, ondergrondsche plaatsen. Dit garen is danig teer, dat de droge bovenlucht het wellicht mocht schaden, en daarom wordt het bewerkt en bewaard in ondergrondsche kelders. De kantbewerking in Vlaanderen levert den volke vele aanmerkelijke voordeelen op, in zake van gezondheid, volksleven, en vrijheid van verkeer. Hier ziet men geene menigte werksters, opgesloten in enge, ongezonde plaatsen, beroofd van licht en lucht, verwijderd van familiekring en vrienden. Alle gemak van plaats en verkeer zijn hier aan d'hand. Spellewerkkussen en spinnewiel worden verplaatst wanneer en waar men wil, alvóór het vensterraam in 't needrig huisjen, op den drempel, of bachten in 't hofken. En de vreemdeling die voor de eerste maal zoo 'n vlaamsch stadje bezoekt, kijkt verrast op bij het eigenaardig uitzicht van den huiselijken arbeid, zoo gezellig, zoo gemoedelijk, zoo lief. En de uitslag? Het kostelijk garen dat moet bewerkt worden, geleidt tot zuinigheid, orde en kraaknette reinheid. Kantwerk vraagt handigheid, aandacht, overleg; het voert tot vernuft en fijnen smaak, en instêe van gelijk bij sommig ander handwerk den geest te verstompen, veredelt en verheft het hem. Geen oorvervelend of afmattend geluid vergezelt het; integendeel, het stille geronk van het spinnewiel, het regelmatig geklots der bobijnen zijn in hen zelven geenzins onaangenaam: zij en onderbreken het gesprek, noch en storen den samenzangGa naar voetnoot(2). Kunstschilders, dichters, volksminners, toonden ten allen tijde eene levendige belangstelling in deze vlaamsche vrouwelijke handwerken. | |
[pagina 291]
| |
Hier eens vinden zij eene vreedzame dochter, neerstig spellewerkende aan 't venster harer nederige woning, terwijl zij van tijd tot tijd eenen vluchtigen oogslag geeft aan de voorbijgaande lui in de straat; dan ontmoeten zij in eene achterbuurt eene jonge droomster, eenzaam zittende onder eenen bloeienden kastanjeboom, gansch verdiept in haar kantwerk, toch van tijd tot tijd eens droomend opkijkend naar iets onbepaald, iets dierbaar aan haar hert; ginder ontwaren zij eene jonge moeder aan 't spellewerken terwijl hare kinderen lustig rondom haar henen stoeien: Wijl moeders vingeren en blikken volop met haar werk bezig zijn, vindt zij toch tijd om haar joelend kroost een wakenden oogslag te junnen zonder daarbij haar nederig huiswerk te verwaarloozen. Welk eene tegenstelling nu bij die bleeke, tengere naaisterkens, fabriekmeisjes, modewerksters den ganschen dag opgesloten in enge, koude zalen, tusschen muffe zijde stof, neteldoek, katoen en lijnwaad, beroofd van lucht en zonneschijn. De spellewerksters daarentegen leven en bewegen als vogels in de vrije lucht, in Gods schoone natuur. Geen frisch briesje, geen malsch vlaagsje schrikt hen af, en ook als het weder niet mêe wilt, zitten zij nog liever op den drempel, of onder een afdak, daar licht, lucht en leven hunne groote behoefte zijn. In alle kantmakende steden is er gewoonlijk een bijzonder kwartier voor spelleweksters. Dan moet gij ze zien op eenen zomerschen namiddag, in lange rijen langs hunne puntgevels-huisjes gezeten, zingende het liedje van het spinnewiel of eenig ander volksgeliefd deuntje, en terwijl de spoelen onverpoosd heen en weergeslingerd worden, gaan de vrouwentongskens los in eindelooze buurtpraatjes en ondeugende vertellingskensGa naar voetnoot(1). O die lieve, eigenaardige tafereelen uit het volksleven! Vergelijk daarbij der geslotene, dreunende machienenzalen onzer wol- en katoenfabrieken, waar de werklieden van malkaar gescheiden volgens ouderdom en kunne, behandeld worden gelijk soldaten. Vrienden- en familiebetrekkingen zijn hier onbekend. Opbeurend gezang, gezellig gepraat gaan verloren in het oorverdoovend gedraver der raderen, dat ten slotte alle gedachten- en gevoelsverkeer, verlamt, wegneemt. REMO. |
|