Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
‘Herbergiers ofte Hostelgiers’ aan de reizigers mochten vragen: ‘Men zal gheven voor elcken ordinairen maeltyt, sonder den wyn, ende metten besten inghebrauwen Biere 8 stuyv. Ende voor de maeltyt vande knechten met het Imbyt, 5 stuyv’. (Annalen van den Oudheidshundigen kring van het Land van Waas, 23e deel, 1904, bl. 13). Dat woord imbijt of inbijt is een middelnederlandsch woord en Verdam heeft het met zijne dubbele beteekenis aangeteekend. Het bedoelt het ontbijt en ook het eten van eenen boterham: het maal van acht uur of het namiddagmaal. Zooals vele prachtige, middelnederlandsche woorden, bleef dat woord in de volksspraak voortleven, doch het wierd, noch door De Bo, noch door Gezelle opgezant. Op Caster en misschien elders nog bleef het voort bestaan met de bediedenis van morgenmaal van acht uur. - ‘Ik zal morgen vroeg, naar mijn werk niet kunnen komen. - Goed, kom ten imbijte. - Wanneer is hij naar zijn werk gekomen? - 's Imbijtens.’ Hoe schilderschoon en gekleurd, hoe rijk en oudsprakig kan men de taal niet gadeslaan op de lippen van het volk en welke schat van namen en woorden ligt er nog te verzamelen op den akker van de volkstaal!
***
Op eenen afstand van 3800 meters van de kerk van Adinkerke, niet ver van de Panne, op 300 meters van de hooge tij, lagen de overblijfselen van een woonoord; een tweede was te vinden, 250 meters verder toe; een derde werd ontdekt nog 600 meters verder, en een vierde was 1600 meters van het derde verwijderd, altijd in de duinen, soms onder de zandhillen, op den zelfden afstand nagenoeg van het hoog water, in een midden dat in 't klein de wonderschoone gezichten der | |
[pagina 318]
| |
Alpen verbeeldde. De twee laatste woonoorden lagen in Frankrijk. Die dorpen waren bewoond geweest in den ijzertijd, in den romeinschen tijd en in den germaanschen tijd. 't Zijn wellicht Saksen geweest, die in den Germaanschen tijd daar gevestigd waren, want men heeft er Saksensche munten gevonden. Saksen woonden rondom Kales, zoo 't de plaatsnamen bewijzen en hier en daar in den westhoek van West-Vlaanderen kan men iets of wat van Saksensche eigenheden waarnemen, zoo bij voorbeeld het uilengat in den gevel der schuren. M. de baron de Loë heeft die vier woonoorden met de grootste nauwkeurigheid opgespoord en daar ook eenige barbaarsche voorwerpen verzameld. Onder die voorwerpen ziet men eene oude schaar: het is een ijzerdraad, die aldus geplooid is, dat de twee einden gelijk loopen en elk met eene snede voorzien zijn, zoodanig dat de twee sneden recht over elkander staan. Dat voorwerp is nog in gebruik bij de zeldzame handwevers, die het bezigen om de uitstekende draden van hun stuk af te knippen. Wij vonden zoo eene schaar op Caster en zij droeg den ongeboekten naam van weefschaar.
***
Oude gebruiken verdwijnen met de nieuwerwetsche uitvindingen; met de melkerijstelsels heeft men geene kuipen meer vandoen, waar de melk in moest dikken, vooraleer gekeernd te worden. De dikkuip staat bij De Bo bekend, doch in vele gewesten, gebruikte men een groot aarden vat, een slag van grooten boterpot. Die pot wordt een dikpot genoemd en zonder het volkenbeschrijfkundig Muzeum van Caster ging het vermoedelijk in den vergetelhoek verloren.
J. Claerhout. |
|